Opgegroeid in Amsterdam Oost,
Ik ben opgegroeid in Amsterdam Oost. Weliswaar geboren in Zuid en daar de eerste 8 maanden doorgebracht, maar daarna woonden we op diverse adressen in Oost.
Eerst in de Madurastraat een twee kamer woning. Toen ik twee jaar was verhuisden we naar de 1e Atjehstraat. In mijn jeugd een heerlijke straat. Een aantal winkeltjes, maar vooral veel kinderen om mee te spelen, als enigst kind is dat fijn.
Eerst speelde ik alleen met mijn buurjongetje Erik. Elke dag speelden we de (kinder) televisie na die de avond ervoor op tv was. Zo was ik Judy de aap uit Daktari, En hij de schele leeuw. We waren Yvanhoe en Floris en al die helden van toen.
We maakten tenten van lakens en tafelkleden en vermaakten ons met zijn racebaan waar ik stapel op was. Soms speelden we vader en moedertje en dronken thee met onze poppenkindertjes in de tuin. Niet dat Erik dat nou zo leuk vond, maar hij deed wel mee.
Vaak speelden we ook op straat, hinkelen, balspelen (soms met wel 40 kinderen) of we stepten of fietsten met een bloedvaart over de stoep. Voetballen deden we ook, al waren de mensen daar niet altijd blij mee, want hun ramen!
Met luilak bonden we deuren vast aan elkaar, zongen liedjes, legden fietswrakken over de weg zodat er niemand meer met een auto door kon, en trokken we belletje.
Het laatste zorgde er menigmaal voor dat we een emmer koud water over ons heen kregen, maar dat hoorde er nou eenmaal bij.
Als je ruzie had met een vriendje zocht je het zelf maar uit. Vaak was de ruzie binnen een paar minuten over en liep je weer vrolijk samen kattenkwaad te verzinnen.
Liefst kauwend op kauwgom of ander snoep, die je had gekocht bij Jacky in de Balistraat.
Als je een grote mond had kreeg je straf. Mijn ouders waren niet mis. Je had respect voor ouderen en voor elkaar. Je gedroeg je, deed je dat niet waren er sancties dat wist je. Natuurlijk haalden we kattenkwaad uit, maar het was nooit te erg.
We waren ook sociaal, we deden boodschappen voor de mensen in de straat die het niet konden.
Ik herinner me nog een weekend waarin we met alle kinderen een tuin weer leefbaar maakten. Onze beloning was een dagje mee naar Zandvoort, heerlijk was dat.
Trouwens je had ook heel veel ooms en tantes destijds. Nee ze waren geen familie. Het waren de ouders van je vriendjes, maar ook buren en vrienden van je ouders die daar in de straat woonden.
Die ooms en tantes hadden ook vaak een en ander in de melk te brokkelen. Als een van hen zei dat ik iets niet mocht en ik deed het toch, werd het aan mijn ouders gemeld en kreeg ik straf. Maar dat was ook gewoon in die tijd.
Langzamerhand werden we ouder. Erik en ik gingen nog wel met elkaar om, maar we trokken ook meer met de rest op. Er was een groepje waar we bij hoorden. Samen schaatsen op zondag. (mocht niet van mijn ma, maar die wist niet beter ik was op visite bij de tante van mijn vriendinnetje).
Schaatsen leende ik van Martha de oudere zus van dat vriendinnetje.
En toen veranderde er weer een en ander. Ik ging naar de middelbare school en we gingen niet lang daarna verhuizen naar een paar straten verderop, maar toch was het anders. De vriendschappen verwaterden. Ik kreeg nieuwe vrienden op school en andere interesses .
We woonden toen in de Riouwstraat, vlakbij het Muiderpoortstation.
Wat niet veranderde was de betrokkenheid die mijn ouders en ik dus ook hadden bij buren en mensen in de straat.
Er werd soms meegekookt voor iemand die ziek of oud was. Boodschappen werden nog steeds gehaald en je had respect voor iedereen.
In de Riouwstraat kreeg ik ook mijn eerste eigen etage. Wat was is daar trots op. Ik merkte wel dat mijn opvoeding was blijven hangen op sommige punten, want al snel kookte ik dagelijks mee voor mijn demente buurvrouw zodat ze tenminste at.
Al snel besefte ik dat wonen naast mijn ouders geen strak plan was. Want hoewel ik goede waarden en normen meekreeg, was er ook veel wat niet klopte bij mij thuis.
Ik verhuisde naar Noord en leerde daar via familie mijn latere man kennen. Met hem verhuisden we van West naar Centrum en weer West en toen, omdat ik geen trappen meer mocht lopen, naar mijn oude buurtje. Ditmaal de 2e Atjehstraat, Grappige was dat mijn tuin grensde aan de tuin waar mijn vroegere vriendinnetje en haar ouders woonden. Haar mam woonde er nog. Ik kon schuin kijken op het huis waar ik mijn kinderjaren doorbracht. En de achterbuurvrouw waar ik altijd naar zwaaide werd nu mijn echte buurvrouw.
Al snel kreeg ik vriendschap met mijn naaste buren en al doende leerden we ook een aantal andere straatgenoten kennen. Maar het was er wel veranderd. Er woonden nu zoveel verschillende mensen in de straat, er was geen saamhorigheid meer. Dat veranderde een beetje toen er een Straatboek werd gemaakt. Allerlei buren van verschillende afkomst ging op de foto en vertelde hun verhaal.
Vanaf dat moment was er een groep die goed met elkaar omging, ze hielpen elkaar.
Toen mijn man ziek werd en overleed stond de halve straat voor mijn kinderen en mij klaar.
Het voelde vertrouwd.
Niet lang daarna werden de renovatieplannen die al jarenlang sudderden werkelijkheid.
Hierdoor werden alle mensen verspreid door heel Amsterdam. Wij gingen naar de Boerhave buurt.
Er was een optie om terug te komen, want ten eerste was dat veel te duur (de huren zouden bijna verdubbelen), en ten tweede zou je toch niet meer vinden wat je had achtergelaten.
Nu woon ik alweer 7 jaar hier. Ook hier ben ik weer ingeburgerd. Zorg ook voor mijn buren, maar zij staan ook klaar voor ons.
Door de jaren heen hebben we veel zien verdwijnen in de buurt. Veel mensen vertrokken, Eerst naar Almere en Lelystad. Nu meer naar de tuinsteden en IJburg.
Gebouwen die kenmerkend waren werden afgebroken. Scholen, Kerken maar ook hele straten kregen nieuwbouw. Winkels verdwenen, kortom door de jaren veranderde er van alles.
Oost leek soms Oost niet meer.
Maar er waren ook dingen die bleven. Het Flevopark, het Oosterpark, de Dappermakt het OLVG enz enz.
Voor mensen zoals ik, met een verleden in Oost, is het soms moeilijk het nieuwe Oost te zien. Voor de nieuwkomers zijn wij zeikers die niet met onze tijd meegaan. Wat nou of er van de bomen in het park er 50% gekapt wordt. Wat nou of er dieren dan niet meer kunnen leven zeik niet.
Wat nou om van de Dappermarkt een yuppenmarkt te maken. Wat nou of we een hele straat platgooien en er dure koopflats voor in de plaats zetten. Er moet geld verdiend worden.
Met andere woorden wij zijn niet van deze tijd. Zo voelt het tenminste.
Voor de oud Amsterdammers voelt het anders. Tenminste voor mij en veel mensen die ik ken. Wij houden vast aan dingen waar we een band mee hebben. Wij zijn anders opgevoed.
We ergeren ons soms aan hoe men omgaat met dat stukje stad waar wij van houden.
Misschien dom, maar zo zijn wij.
Een ding vind ik wel, je moet er zelf ook iets voor doen. Zeuren alleen helpt niet.
Als je alleen maar loopt te zeuren maar toekijkt hoe het naar de filistijnen wordt geholpen dan ben je niet goed bezig. Praat met je buren. Je hoeft er geen dikke vrienden mee te worden, maar soms is een goede buur beter dan een verre vriend.
Je leert elkaar kennen en krijgt, als het goed is, ook begrip voor elkaar. Natuurlijk er zijn er altijd die niet willen, daar doe je niets aan. Waar ik nu woon zijn er ook van die yuppen die hier wonen en dan trots roepen dat ze in een volksbuurt wonen, maar die niet eens weten hoe hun buurman/vrouw heet.
Ze kijken ook neer op de mensen om hen heen. Armoedzaaiers zijn het, laten ze eens gaan werken, allemaal uitkering trekkers. Ze kijken niet naar de mensen ze hebben hun oordeel al klaar.
Gelukkig zijn er ook nog anderen.
Vaak nog kom ik op de markt of in een van de winkelstraten mensen van toen tegen, en net zo vaak voelt het na 2 minuten weer zo vertrouwd. Ook op fb/hyves ben ik veel oude vrienden tegen gekomen, ook met hun was de band meteen weer als toen. De vriendschappen die gesloten zijn toen kunnen tegen een stootje.
Ik blijf van ze houden net als ik van Oost houd en blijf houden.