Het verhaal van Mozes Gobitz, kroniek van een leven, deel 8

Opnieuw moet Mozes vragen om hulp

Tabak verkooplokaal Frascati. Interieur van verkooplokaal Frascati, Nes 59-65, tijdens het sorteren van tabak. Datering ca. 1920, bron: Beeldbank SAA.

Tabak verkooplokaal Frascati. Interieur van verkooplokaal Frascati, Nes 59-65, tijdens het sorteren van tabak. Datering ca. 1920, bron: Beeldbank SAA.

 

 

Maar het blijft ploeteren voor Mozes, want in januari 1929 wendt hij zich opnieuw tot het Bureau M.S. voor handelsgeld. Volgens de aantekening werkt hij op ‘de Centrale Werkplaats’ (adres onbekend) en heeft hij geregeld werk. Zo heeft hij onlangs nog 48 kg tabak verwerkt. Dit wijst op een geregelde omzet. Ook nu weer wordt verwezen naar de vader die zou kunnen helpen. Maar ook nu weer beroept hij zich op het feit dat hij het gezin van zijn schoonzoon ondersteunt (die blijkbaar ook nog steeds inwonend zijn). De schoonzoon, Hartog Overste, is nog steeds leerling diamantbewerker bij Asscher. Maar er zou bewijs zijn, niet in het dossier aanwezig, dat hij elders werkzaam is. Het verstrekken van handelsgeld is gezien deze informatie, volgens de ambtenaar, dan ook niet terecht en ook niet noodzakelijk.

Het gezin van Mozes is inmiddels (januari 1928) weer terug in de Blasiusstraat, maar wel op een eigen adres, op nummer 85 I. De huur van deze woning is ƒ 4,65.Iets meer dan twee jaar later verhuist het gezin naar de Danie Theronstraat. De huur van deze woning is ƒ 7,10.

In oktober 1930 is er een nieuwe aanvraag voor handelsgeld. Maar er speelt nu ook iets anders. Mozes heeft, hoewel dit verboden is, samen gewerkt met Benedictus Schijveschuuurder die net als hij in de Danie Theronstraat woont (om later te verhuizen naar de Tugelaweg). Dit is uitgekomen en de samenwerking moest worden gestopt. Beiden hebben nu een eigen werkplaats, nog steeds in de Centrale Werkplaats. Het gevolg is wel dat Mozes het gereedschap moet afstaan aan zijn eerdere partner.

Het gezin Gobitz, zo schrijft de ambtenaar verder, ‘had reeds lang een sober bestaan’. Vandaar dan ook de meerdere aanvragen voor handelsgeld. Het gezin werd ook meerdere malen bezocht ‘om andere vragen’. Wat met dit laatste wordt bedoeld is niet duidelijk, wordt niet aangegeven.

De situatie voor Mozes wordt er niet beter op, hij heeft namelijk ook nog een schuld van ƒ 200, -- bij zijn leverancier (de firma Scheepens, Raamgracht). Deze is hem altijd ter wille geweest, maar aan alles komt een eind: “Volgens bekomen inlichtingen van genoemde firma zitten beiden er zeer slecht voor”.

Er is een drievoudig probleem. Er is een verminderde omzet, er moet nieuw gereedschap worden aangeschaft en er is de afbetaling van de schuld. Het is daarom gerechtvaardigd, aldus de ambtenaar, om een bedrag van ƒ 90, -- te reserveren voor Mozes Gobitz. De helft van dit bedrag is een voorschot en moet worden terugbetaald. Mozes geeft aan dat hij niet meer dan één gulden per week kan terugbetalen. De al eerder genoemde mijnheer Huijbers wordt ook weer genoemd. Hij verklaart dat hij zal meewerken en zal toezien bij de terugbetaling van het voorschot.

Maar hoe komt het nu dat er een mindere omzet is? Volgens zeggen heeft dit te maken dat een mindere verkoop is aan diamantslijpers.   Het advies wordt op 3 november 1930 omgezet in een besluit. Er wordt inderdaad 90 gulden verstrekt, de ene helft als gift en de andere helft als voorschot. De situatie verbetert echter niet. De omzet blijft beperkt, er kan niet of nauwelijks iets van het genoemde voorschot worden terugbetaald. Het is inmiddels ruim een jaar verder, april 1932, en het verzoek om uitstel van betaling komt dan ook niet onverwacht. Er wordt besloten tot een uitstel van drie maanden.

Terug naar de inhoudsopgave.

Alle rechten voorbehouden

140 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe