Grote ego’s
Hoewel het hoofd, de heer T. van den Brink, benoemd in 1939, duidelijke ideeën had over oorzaken van moeilijk opvoedbaar gedrag en de organisatie van het ZMOK onderwijs kwam hij daar in de praktijk nauwelijks aan toe. Tijdens de oorlog werd hij aangeklaagd vanwege anti-Duitse uitlatingen. In 1943 werd hij door de Amsterdamse NSB burgemeester ontslagen maar in 1945 door de nieuwe burgemeester weer aangenomen als hoofd van de A.H. Gerhardschool. Eervol aangenomen want Van den Brink had ook in het verzet gezeten. Bij de verzetsgroep rondom het blad Vrij Nederland. Hiervoor was hij opgepakt en naar een concentratiekamp gestuurd. Dit had hij maar ternauwernood overleefd. Maar na de oorlog bleek, dat Van den Brink een heel moeilijk karakter had. Hij had zich niet laten imponeren door de Duitsers en was in het verzet gegaan maar na 1945 , in normale tijden, bleek zijn karakter niet zo geschikt om een school te leiden met zeer moeilijke kinderen. Nu zouden we zeggen, dat hij wel een groot ego had en geen tegenspraak duldde. Hij trof het dan ook niet, dat er in het team van de Gerhardschool meer leraren waren met een dergelijke persoonlijkheidsstructuur. In de jaren zestig en zeventig heb ik hierover uitgebreid gesproken met de vakleerkracht handenarbeid Ducloo, de onderwijzer Maurice Noot , de conciërge Bennekom, en met Herman van der Sleen, toen directeur van de Gunningschool voor ZMOK in Haarlem maar daarvoor onderwijzer aan de A.H.Gerhardschool. Allen hadden het tijdperk Van den Brink van 1939 tot 1951 meegemaakt. Volgens hen was vooral de periode 1945-1951 vol met conflicten, die nauwelijks een serieuze aanleiding hadden.
Maurice Noot in 1978; Dan kwam ik met mijn groep naar beneden. Van den Brink stond onder aan de trap en riep “Die groep moet weer naar boven om het opnieuw te proberen. Uw leerlingen zijn veel te onrustig meneer Noot. Ik gaf aan, dat ik na het speelkwartier met de jongens zou praten over de onrust. Maar Van den Brink sommeerde mij; “U gaat nu met uw groep naar boven en komt daarna rustig de trap af” Ik accepteerde dat niet en binnen de kortste keren dreigde het hoofd om er de gemeentelijk inspecteur bij te halen. Toen ik geen krimp gaf gebeurde dat ook. Het hoofd eiste, dat ik gelijk zou worden overgeplaatst. Hij liet mij niet meer toe in de school. Ik kon meteen naar huis en een week later werd ik overgeplaatst naar de net opgerichte Professor Casimirschool voor Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden aan de andere kant van de stad. Ik woonde toen zelf ook in Oost en moest nu op de fiets naar Oud West, naar de Marco Polostraat, -20 kilometer heen en weer door weer en wind - maar daar maalde toen niemand om.
Na een groot aantal van dergelijke conflicten, die allemaal eindigden met gedwongen overplaatsingen van leerkrachten, want Van den Brink was tot geen compromis bereid, werd hij tenslotte zelf overgeplaatst. Hij werd benoemd tot hoofd van de Pieter Hooglandschool voor kinderen met Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden, toen een nieuw type Buitengewoon Onderwijs. Die school bestond alleen nog op papier. Het besluit tot oprichting was genomen, maar verder was er nog niets gebeurd. Na nog een laatste conflict met zijn opvolgster, juffrouw Kaptein, over de overdracht van de sleutels verdween hij naar huis.
Pas na zijn pensionering, jaren later, werd de Pieter Hooglandschool echt gebouwd aan de Zuidelijke Wandelweg in Zuid en geopend.
Ook de nieuwe directrice, mejuffrouw Kaptein, bleek geen gemakkelijke persoonlijkheid. (Mejuffrouw werd pas voor alle dames mevrouw in de jaren zeventig).Voortdurend waren er conflicten. Vooral met “juffrouw” Wilmink, de directrice van het Gemeentelijk Pedotherapeutisch Instituut, het GPI. Ook al iemand met een groot ego. Het was de taak van Wilmink’s GPI om de school te begeleiden, maar volgens Wilmink stonden de directie en de leerkrachten van de school daar niet voor open. Dat was trouwens niet alleen op de Gerhardschool het geval. Orthopedagogen en Remedial Teachers van het GPI moesten soms met leerlingen werken in de personeelskamer tussen koffiedrinkende leraren. In een geval kreeg een orthopedagoge zelfs een kolenhok als werkruimte toegewezen. Zonder kolen weliswaar, want er waren net aardgaskachels geïnstalleerd , maar dit geeft toch wel aan, dat de GPI hulpverlener meer gezien werd als een noodzakelijk kwaad dan als een welkome ondersteuner. Een verhaal dat ik veel later van Wilmink zelf heb gehoord.
Hoe zeer de A.H. Gerhardschool toen nog gezien werd als een school voor “psychopathische leerlingen” - al werd die naam niet meer gebruikt - blijkt uit een anekdote, die Herman van der Sleen mij eind jaren zeventig vertelde. “Naast elke klas hadden we toe een “isolatiekamer”, die op slot kon. Op een Zaterdagmorgen -we hadden nog tot 1 uur school op Zaterdag- was Wim na een vechtpartij volledig over zijn toeren. Hij bleef maar schelden en schreeuwen. De isolatiekamer dus. Op Maandagmorgen werd ik om zes uur wakker. Wim? Om kwart over zes zat ik al op de fiets. Door de sneeuw vanuit West naar de Valentijnkade. Mijn isolatiekamer was opengebroken! Dat werd een uur zweten totdat de collega’s rond half negen binnendruppelden. De handenarbeid leraar Ducloo kwam gelijk op me af. “Dat was ook wat Zaterdagmiddag. Ik was bezig met het repareren van een tafel, hoor ik me toch een geschreeuw uit jouw klas komen. Het was Wim in jouw isolatiekamer. Ik heb de deur open moeten breken”. Volgens Van der Sleen waren daarna alle sleutels van de isolatiekamers ingenomen en in de Valentijnkade gegooid.
Actiecomité voor een ter dood veroordeelde
Begin jaren zestig was het toenmalige hoofd de heer J. Van der Molen ook niet dagelijks bezig met de opbouw en de organisatie van het onderwijs. Van der Molen was al bekend van een serie leesboekjes “De smalle brug”, deel 1,2, en 3 die hij in alle rust in zijn kamer had geschreven. Kennelijk had hij geen zin om bij conflicten in en buiten de Gerhardschool betrokken te raken, zoals zijn voorgangers. Na de leesboekjes nam Van der Molen een nieuw initiatief. In de kranten uit die tijd, vooral “Het Parool” en het Communistische dagblad “De Waarheid”, wordt duidelijk, dat de A.H. Gerhardschool nauw betrokken was bij acties tegen een ter dood veroordeelde jongen. Niet in Nederland uiteraard, want hier was de doodstraf al in 1870 afgeschaft. Het ging om een veroordeelde “negerjongen” van 15 jaar in Atlanta, Georgia in de Verenigde Staten, Preston Cobb. Waarom de A.H. Gerhardschool de acties tegen de executie van Cobb in Nederland coördineerde wordt uit de archieven niet duidelijk. Regelmatig werd gedemonstreerd voor het Amerikaanse consulaat op het Museumplein door leraren en leerlingen. Daarover verschenen dan sensationele verhalen in Het Parool en nog vaker in het De Waarheid. Pas toen de doodstraf voor Cobb werd omgezet in levenslang keerde de rust weer. Ook op de A.H. Gerhardschool. Geen uitjes meer naar het Museumplein. Vooral de leraren waren opgelucht want het was geen pretje met tientallen moeilijke leerlingen in lijn 10 en dan overstappen op lijn 3. Er waren altijd wel een paar zoek voor het consulaat was bereikt, maar volgens De Waarheid waren de spreekkoren van de overgebleven leerlingen tot aan het Rijksmuseum te horen.
Lees dit verhaal verder in deel 3