De A.H.Gerhardschool aan de Valentijnkade 62 in Amsterdam Oost bestaat al bijna tachtig jaar. Na de A.H.Franckeschool in Rotterdam was het de tweede school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen in Nederland. In dit artikel geeft Peter Kropveld een overzicht van de geschiedenis van de school. Van 1966 tot 1974 was hij zelf onderwijzer op de A.H.Gerhardschool. Daarna was hij hoofd van de Professor Casimirschool voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden in de Marco Polostraat in West en tenslotte docent Speciaal Onderwijs op de Hogeschool van Utrecht.
Sinds 2009 is hij gepensioneerd en woont nu in Hilversum.
Omdat dit artikel erg uitgebreid is wordt het in vier delen op de website geplaatst.
Onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen.
Mijn oma wist het nog precies. Alida Kropveld, geboren in 1890, vertelde me eind jaren zestig; “Toen ik overging naar de vijfde kwamen er plotseling drie jongens bij ons in de klas, die we nog nooit eerder gezien hadden. Eigenlijk wilden ze helemaal niet leren. Ze schreeuwden tegen de meester en soms wilden ze met hem vechten. Na een zo een vechtpartij had de meester een bloedneus. Daarna heb ik ze niet meer gezien. Wat Alida Kropveld had meegemaakt was de invoering van de leerplichtwet in 1901.Voor die tijd gingen kinderen, die door een handicap of door gedragsproblemen niet geschikt waren voor het strikt klassikale lager onderwijs niet naar school. Kinderen met een ernstige handicap werden thuis gehouden. Voor meisjes en jongens met leerproblemen waren in de grote steden enkele B.L.O scholen. Scholen voor Buitengewoon Lager Onderwijs. Niet te verwarren met Bijzonder Onderwijs, want dat waren en zijn de Christelijke en Katholieke scholen en in Oost ook de Watergraafsmeerse Schoolvereniging. De meeste kinderen, die het rond 1900 op de lagere school niet konden redden vonden wel een baantje of hielpen thuis mee in de kinderrijke gezinnen. Meisjes werkten vaak als hulp in de huishouding en jongens als broodbezorger, slagersjongen of hulp bij de fietsenmaker. Door de invoering van de leerplichtwet ontstond een nieuwe situatie. In principe moest elk kind van 6 tot 12 jaar naar school. Alleen kinderen met een zeer ernstige handicap werden na onderzoek door een schoolarts van de leerplicht vrijgesteld. Voor leerlingen met minder ernstige leerproblemen werden na 1901 overal scholen voor Buitengewoon Onderwijs opgericht. Uiteraard verdeeld in Openbare- Christelijke of Katholieke B.L.O scholen.
"Psychopathische kinderen"
Maar wat moest de lagere school beginnen met leerlingen, die door hun gedrag niet of nauwelijks te handhaven waren, zoals de drie klasgenoten van mijn oma? In de bladen van de verschillende onderwijsbonden verschenen artikelen met klachten van onderwijzers. Moesten er geen speciale maatregelen genomen voor deze leerlingen?Rond 1910 richtten een aantal beroepsofficieren en gymnastiekleraren in Utrecht de vereniging “De Tucht-Unie” op, die pleitte voor een strengere opvoeding met meer discipline Op de lagere school en als het kon ook in de gezinnen thuis, al werd niet duidelijk hoe men dat wilde bereiken. Bekend werd Luitenant-Generaal Fabius, die een vaste spreker was op de congressen van de Tucht-Unie. Regelmatig schreef hij artikelen in het tijdschrift “De Gong”, Maar ook Generaal Fabius kon niet aangeven, hoe de roep om meer discipline bij de jeugd in de praktijk gerealiseerd moest worden. Het probleem van de “bandeloze jeugd” werd in diezelfde tijd vooral in Rotterdam vanuit een andere invalshoek benaderd. Daar discussieerden leden van de Protestants-Christelijke vereniging “Zoekt het Verlorene “ over Buitengewoon Onderwijs aan “Psychopathische Kinderen”. Die vereniging, die bestond uit artsen, onderwijzers en dominees, was van mening, dat ernstige gedragsproblemen veroorzaakt werden door Psychiatrische afwijkingen. Vandaar de roep om een aparte school voor “Psychopathische Kinderen”. In 1915 werd de eerste school opgericht. De August Hermann Franckeschool.
In het Rotterdams Nieuwsblad van 1 juli 1916 staat beschreven hoe de leerlingen werden toegelaten. Het hoofd, de heer Swiep, kreeg van de politie lijsten van jongens die bij diefstal of andere “straatschenderijen” betrapt waren. Met de ouders ging Swiep dan bespreken, of hun kind onderzocht kon worden in verband met toelating op zijn school. Of de ouders daarbij veel te kiezen hadden is de vraag. Mogelijk kon Swiep verdere afhandeling door politie en justitie gebruiken als stok achter de deur. Aan het onderzoek kwam ook een psychiater te pas. Veel waren er nog niet in 1916, dus werd en beroep gedaan op professor Bouman, de directeur van de Valeriuskliniek in Amsterdam. Alleen als Professor Bouman “degeneratieverschijnselen” of “erfelijke afwijkingen” constateerde kon tot plaatsing worden overgegaan. Wat in 2017 het meeste opvalt is, dat de maatschappelijke positie van deze kinderen en hun ouders volledig buiten beeld bleef. Het ging duidelijk om gezinnen aan de onderkant van de samenleving, die zonder enige ondersteuning van de hand in de tand leefden in de ergste achterbuurten van Rotterdam. Toch werden de problemen uitsluitend gezien als veroorzaakt door het “Psychopathische Kind” zelf, dus niet door de maatschappelijke omstandigheden.
Daar werd in de rest van het land en vooral in Amsterdam toch genuanceerder over gedacht. Tot 1939 werden in Nederland geen andere scholen voor “Psychopathische Kinderen” opgericht. Wel vroeg men zich in de gemeenteraad van Amsterdam zoals gewoonlijk af, of men wel bij Rotterdam achter kon blijven. Ook Amsterdam kende natuurlijk jongens, die bij criminele activiteiten betrokken waren en voortdurend van school spijbelden. Over meisjes wordt in dit verband zowel in Amsterdam als Rotterdam niet gesproken. Het wel of niet oprichten van een school voor “psychopathische kinderen” naar Rotterdams voorbeeld bleef tussen 1915 en 1939, dus bijna 25 jaar, een discussiepunt in de Amsterdamse gemeenteraad. Volgens aloude traditie werden er regelmatig commissies benoemd om het probleem te bestuderen en daarover advies uit te brengen. Na enkele jaren verscheen dan een rapport, waarover dan weer uitvoerig werd gediscussieerd. In het Algemeen Handelsblad van 31 juni 1937 wordt een van die rapporten besproken. Erkend wordt, dat het hier om een ernstig probleem gaat waarmee het lager onderwijs al veel te lang te kampen heeft zonder dat er maatregelen genomen worden. De schrijver van het artikel geeft het advies om zo een school nu snel op te richten in Amsterdam om ook de gezinnen te begeleiden. Verder spreekt men liever over een “strenge school” dan over een “school voor psychopaten”.
Op 1 september 1939 is het dan eindelijk zover. In een oud schoolgebouw aan de Valentijnkade 62 in Amsterdam Oost wordt door de gemeente een nieuwe school voor buitengewoon onderwijs opgericht. Vanwege “de internationale omstandigheden”, n.l. het uitbreken van de tweede wereldoorlog , zijn alle feestelijkheden afgelast. Ook zijn een aantal vervangende leerkrachten opgeroepen, omdat de benoemde leerkrachten “ergens in Nederland” onder de wapenen zijn in verband met de mobilisatie. Zoals bekend werd Nederland pas op 10 Mei 1940 door Duitsland aangevallen.
De school wordt genoemd naar de bekende socialistische voorman A.H.Gerhard en heet toch “school voor psychopaten” . Na enkele jaren wordt de naam “School voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen” ingevoerd. Als directeur wordt de heer J.G. Blok benoemd. Hoe de heer J.G. Blok dacht over het onderwijs aan zijn leerlingen wordt duidelijk uit het verslag in “Het Volk” van 11 november 1940 naar aanleiding van een excursie voor medewerkers van de kinderbescherming. Volgens Blok zijn moeilijk opvoedbare kinderen “vormloos en ongericht”. Daardoor komt opvoeding op de eerste plaats en is er daarna pas aandacht voor onderwijs. Een groot deel van de dag wordt besteed aan handenarbeid omdat verwacht wordt, dat de leerlingen later toch met hun handen zullen gaan werken. Lezen, taal en rekenen worden, vanwege het niveauverschil tussen de leerlingen, individueel aangeboden. Hoe de onderwijzer al die leerlingen met verschillende niveaus moet begeleiden blijft een probleem want klassikaal onderwijs, waarbij alle leerlingen tegelijk dezelfde lesstof krijgen aangeboden is in die tijd de norm.
Lees dit verhaal verder in deel 2