Aan het gebouw van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) heb ik goede herinneringen. De grote zalen waren voorzien van een ‘voorhuis’ voor ‘ernstige patiënten’ en een ‘achterhuis’ voor de ‘langdurig zieken’. Alle zalen hadden hun eigen sfeer. En dan de zwaar zuchtende en steunende liften; de eindeloze gangen die alles verbonden; de op zondag druk bezochte kapel; de wasserij, de kelder onder de keuken waar je als ‘vroegdienst’ de broodtrommel ging ophalen.
En natuurlijk het drukke gedoe rond het middageten. In de afdelingskeuken stonden op een grote ijzeren plaat boven de gaspitten stapels pannen en pannetjes. Allemaal stevig ingedeukt. De soep op de soepkar ging vooraf de zaal op. Het opscheppen was het werk van hoofdzuster of subhoofd. Het had iets huiselijks.
En dan het soppen! Na het ‘soppen’ van de patiënten ging je over naar nachtkastjes, bedden, sanitair en uiteindelijk de vloer. Deze kreeg vrijdags een grote beurt. Emmers vol water gingen er overheen. Niet mis. Ik heb er nooit een hekel aan gehad. Het hoorde allemaal bij die huiselijkheid.
De hoofdzuster hield alles in de gaten. Zij was aanspreekpunt voor leerlingen, patiënten en artsen. Een optimale duidelijkheid die nogal eens zoek is in de huidige ‘zorgmodellen’. De nonnen stonden borg voor een echt katholiek ziekenhuis. Er werd gebeden voor de maaltijden. Op zondagochtend wilden velen de communie, het Heilig Brood, ontvangen. Je zorgde dat deze communicanten een mooie kantafgezette doek op hun laken hadden liggen. Je lette dan op het naderend belletje van de misdienaar en stond klaar met een devotielampje om daarmee de priester langs de communicanten op zaal te leiden. Zondag was feestdag.
Werken en zondagvieren in het OLVG
De hoofdzuster hield alles in de gaten en de nonnen stonden borg voor een echt katholiek ziekenhuis.
3472 keer bekeken