Mijn vader had zo’n tien jaar lang een moestuin op het complex waar nu het Science Park is. Voor hem pure noodzaak. Niet omdat er geen geld was om groenten te kopen maar omdat hij weg moest uit de sfeer thuis. Het huwelijk met mijn moeder was slecht, zij was trouwens ook altijd de hort op. Wat de moestuin betreft: mijn oudere broers en zussen drukten zich, maar mijn jongste zus en ik moesten mee. Begin jaren 50 was het. Destijds vond ik het niet zo vervelend, er was verder niks te doen. Meestal gingen we op zaterdag naar de moestuin. Zondag nooit, dan was het kerkdag.
Op het tuinencomplex stonden loodsen waar je zaden kon kopen maar mijn vader reed helemaal naar het Singel, naar de zadenhandel, daar waren ze het goedkoopst. Zo zuinig als de pest, mijn vader. Van de planten en het onkruid moesten we afblijven, die waren van hem. Maar op een gegeven moment begonnen de vruchten te rijpen, en dan moest het eraf hè? Dat deden mijn zusje en ik.
Met blote handen
Het ergst waren de kruisbessen, met die stekels. Nu gebruik je daarvoor handschoenen, toen ging ik er met mijn blote handen in. Vond ik toen niet eens zo erg, nu zou je dat van de gekke vinden. Aardappelen, bieten, snijbonen, sla, uien, aardbeien, aalbessen, dat haalden we er ook allemaal vandaan. Mijn oudste zus maakte er salade van en dat smaakte heel behoorlijk.
Aan de ene kant van de moestuin had je de Utermöhlen fabriek, die maakte verbandstof, aan de andere kant lag het lab van professor Kistemaker van het AMOLF. Giftige stoffen werden geloosd in de sloot. Er zwommen kikkervisjes in met drie poten en kikkers met twee koppen. Ik heb het van horen zeggen hoor, de kranten stonden er destijds vol mee.