Al mijn broers en zussen waren het huis uit, mijn ouders wilden kleiner gaan wonen. Het werd Betondorp, een dubbele benedenwoning in de Veeteeltstraat. Het was eind jaren 50.
Waardeloos vond ik het in Betondorp. Het was er hartstikke stil, er woonden alleen maar ouwe mensen. Die paar vriendjes die ik had, in Watergraafsmeer, die was ik kwijt. Gelukkig kreeg ik een tweedehandsfiets, daarmee ging ik naar de middelbare school op de Herengracht, dat vond ik wél hartstikke leuk.
In Betondorp was niks te doen. Ja, voetbal, Ajax. Ik heb Johan Cruijff nooit op het Zuivelplein zien spelen, toen ik er kwam wonen zat hij al bij de jeugd van Ajax. We hoorden wel al dat ie vreselijk goed was. Johan heb ik niet vaak gesproken, we kwam elkaar wel eens tegen in snackbar de IJspegel. Dan stond ie naast de jukebox vlakbij de toog lekker te dampen (roken), met een Fanta in zijn hand. Heel rustig, vriendelijk, tikje gereserveerd. We praatten over de muziek in de jukebox, de Beatles, nooit over voetbal. ‘Kom zondag maar kijken,’ zei Johan als het gesprek die kant op dreigde te gaan. Hij was geen praatjesmaker, heel anders dan z’n broer, Henny, die speelde bij DWS en ging samen met Piet Keizer stappen op het Leidseplein. De IJspegel ging om één uur ’s nachts dicht, daarna werd er achter gesloten gordijnen nog wat gegokt. Johan was daar nooit bij. Er waren ook geen meisjes trouwens, het was meer jongens onder mekaar.
Johan kwam ik later nog wel eens op straat tegen. Ik had net verkering, we zagen hem in zijn MG zitten, die had hij van Ajax gekregen. ’t Regende een beetje, Johan riep gekscherend: ‘Hé Frans, vraag eens aan dat meisje of ze met me mee wil rijden!’ Deed ze natuurlijk niet, ze trouwde met mij.