Mijn eerste herinneringen aan de Indische buurt spelen in onze benedenwoning aande Sumatrastraat, om de hoek van de Molukkenstraat, waar ik in de box zat in de huiskamer.
Op een of andere manier – ik ben altijd groot en sterk geweest voor mijn leeftijd- slaagde ik er in met box en al te bewegen naar het buffetkastje. Daarin, achter schuifraampjes, lagen chocolaatjes, maar net toen ik ze wou pakken werd er tegen het raam getikt: daar stond grootmoe die op mij lette vanaf de straat !
Wij woonden bij de eindhalte van lijn 10, mijn vader werkte op de tram. Ik spreek liever over ‘mijn verwekker’, een echte vader was hij niet. In het begin van de oorlog was hij met mijn moeder getrouwd onder aanmoediging van meneer pastoor. Mijn vader was n.l. homoseksueel en de pastoor meende dat dat wel over zou gaan door het huwelijk.
Bovendien was het onder de Duitse bezetter levensgevaarlijk om bekend te staan als homoseksueel. In tegenstelling tot zijn familie wist mijn moeder van niets.
Kort na de geboorte van mijn oudste broer meldde mijn verwekker zich bij de Arbeitseinsatz om in Duitsland te werken, waarschijnlijk om onder het huwelijksleven uit te komen. Na de oorlog hebben de broers van mijn moeder hem zwaar onder druk moeten zetten om terug te komen en voor zijn gezin te zorgen. Zij hebben hem uit Duitland moeten ophalen.
Dat betekende niet dat hij zijn levenswijze opgaf. Hij probeerde zelfs op de tram relaties aan te knopen met jonge jongens. Op een gegeven moment is hij in de val gelopen van potenrammers, zwaar gewond in het ziekenhuis beland en er verscheen een foto van hem in de krant. Daarop werd hij aangehouden door de politie.
Ons gezin was toen zo in opspraak geraakt in de buurt dat wij omstreeks 1950 verhuisden naar de Boetonstraat om met een schone lei te beginnen. Nadat hij de bovenwoning prachtig verbouwd had – want gouden handen had hij wel – had ‘pa’ regelmatig een van zijn ‘vriendjes’ bij ons op de zolderkamer wonen.
Mijn moeder bleef nog jaren lang verliefd op hem. Als ze toenadering zocht, irriteerde hem dat zodanig dat hij letterlijk zware dingen naar haar hoofd gooide.
Op een gegeven moment is pa toch met de noorderzon vertrokken. Mijn moeder bleef achter zonder centen en met 3 zoontjes. Zij moest haar hand ophouden bij de sociale dienst, want hij reed wel in een Mercedes maar betaalde geen cent alimentatie.
Gelukkig was zij een uitstekende coupeuse en slaagde zij er in privé personen te vinden voor wie zij thuis kon naaien, maar het was geen vetpot. Andere kinderen kregen twee kwartjes zakgeld en konden een fietsje huren voor 35 cent. Ik kreeg maar één kwartje dus kon niet leren fietsen.
Daar legde ik me als vijf-jarige niet bij neer. Op het Zeeburgerpad waren metaalconstructie-bedrijven waar aan het eind van de dag het afval naar buiten werd geveegd..
Die mensen daar vonden het prima dat ik eens per week dat ijzer verzamelde en uit de grond peurde en in een – door mijn moeder gemaakte – canvaszak ‘stukkenzakje’ deed. Dat bracht ik naar de oud ijzer handel van
van Willem Kapteijn aan het eind van het Zeeburgerpad. Op deze manier scharrelde ik al snel ruim 3 gulden zakgeld bij elkaar in de week ."