In Vught kreeg ik ook een nummer: 01165. Geen tatoeage, die kreeg ik pas later, in Auschwitz. De ernst van dit nummer had ik toen niet helemaal door. Ik was nog erg jong, te jong om het allemaal goed te beseffen. Het was ook een verschrikkelijke ervaring, dat begin. Wat ik ook heel erg vond, waren de bedden. Het waren grote stapelbedden, wel drie hoog. Vooral die hoogte vond ik vreselijk. Ik heb namelijk hoogtevrees en plotseling lag ik op de derde verdieping. Ik dorst voor geen goud naar beneden te kijken. Maar dat meisje uit de Transvaalbuurt zie: “Wees maar blij met zo’n derde verdieping, als je namelijk beneden ligt, krijg je allemaal rotzooi op je kop.” Uiteindelijk ben ik daar wel aan gewend, maar hoogtevrees heb ik nog steeds.
In het begin heb ik vooral in de barak gewerkt, schoonmaken. Erg nodig was dat in het begin nog niet. Er waren nog niet zo heel veel mensen in het kamp. De grote instroom moest nog komen. Je moest wel erg vroeg opstaan, volgens mij om een uur of vijf. Dan gingen de lichten aan en was het: “Aufstehen!”. Dan kregen we ook ‘ons ontbijt’, soep kregen we. Nou ja, wat zij dan soep noemden. Eigenlijk was het gewoon warm water. Daarna was er nog appel, tussen zes en zeven uur was dat.
Daarna ging iedereen wel aan het werk of wat daarvoor door moest gaan. Iedereen had wel de een of andere klus. Eigenlijk was het goed dat je moest werken, anders zit je toch maar te denken of te treuren.
’s Middags en ’s avonds kregen we ook wel te eten, maar echt best was het niet.
(zie: voor dagrooster en het eten, aanv. F.S.!)
In de barakken was je nooit helemaal alleen. Even een momentje voor jezelf, dat was er niet bij. Ik ben daar binnen gekomen als een kind en als een volwassen vrouw ben ik eruit gekomen. Daarna wist ik van ‘alles de hoed en de rand’. Privacy had je er niet, ook niet als je je eigen ging wassen.
Terug naar de: Inhoudsopgave