Begin 1974 betrek ik kraakpandje Derde Oosterparkstraat 91-1. In die tijd wonen er nog diverse mensen in dit tot sloop gedoemde straatdeel. Direct boven me wonen Ans en Vincent de Vries. Hij is de zoon van beeldhouwer Erwin de Vries, de man die dertig jaar later het slavenmonument in het Oosterpark zal realiseren. Ik ontmoet Erwin en zijn vriendin Muriël een paar keer.
Op drie-hoog woont Martien Wilcke. Ze is lief en ingetogen. Ik vind haar een beetje Middeleeuws. Is opgeleid tot onderwijzeres maar doet nu opleiding grafiek aan de Rietveld. Pas als ik er een tijdje woon, vind ik uit dat ze met haar tante eigenares is van het pand. Maar ze laat me er wonen, sterker nog, ze leent me het houtkacheltje van haar tante Ant. In de loop van het jaar wordt ik verliefd op Martien. Maar ik vind het moeilijk — gezien de verhoudingen — om dit haar te verklaren. In juli maken we een fietstocht door Waterland naar Monnickendam. Ik maak daar een pentekening van (dijk met bloeiende vlierstruiken en scheepszeiltjes).
In het najaar komen een paar andere dames in beeld, waaronder Emmy. Zij is ook lief, maar tevens hevig alternatief. Vincent en Ans maken Martien duidelijk dat zij ook avances moet maken, want anders kan ze naar me fluiten, denken ze. En zo krijgen we in december verkering, tijdens een uitstapje van een paar dagen met mijn boezemvriend Joop naar het buitenhuis van zijn tante Rien in de Breukelse plassen.
We gaan ‘latten’ en ruim 5 jaar later, 13 maart 1980, wordt Martien moeder van onze dochter Maaike. Een kraker die zich andervrouws bezit toe-eigent, haar tot partner neemt en vervolgens haar tot moeder maakt, het is een sterk staaltje van brutaliteit. Zeker voor een man die eigenlijk heel verlegen is.