Op mijn 14e verhuizen mijn moeder en ik vanuit Amsterdam West naar de 3e Oosterparkstraat. De krokodil blijft bij mijn vader maar alle poppen die mijn moeder heeft gemaakt, gaan mee. Ik ben niet bij de verhuizing. Mijn moeder en zus kraken de woning en waken er de hele nacht.
Het huis heeft een voor- en achterkamer. Een extra muurtje geeft mijn moeder een eigen slaapplek. Ik krijg de grote achterkamer. Mijn moeder richt de voorkamer heel gezellig in. Ook onze twee poezen, Minoes en Fairuz, zijn meegekomen.
Er zijn veel muggen in het nieuwe huis. We kunnen er ’s nachts niet van slapen. Een vriend komt een dagje meppen. Met een krant. We tellen meer dan honderd lijken!
Al gauw wordt mijn moeder ziek; ze moet vaak worden opgenomen in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Ik ben dan alleen in ons huis. Gelukkig heb ik de poezen. Omdat ik nog niet goed voor mezelf kan zorgen, komt de thuishulp schoonmaken. Het kontakt met mijn vader is slecht; ik wil niet dat hij zich met me bemoeit. Als mijn moeder ziek thuis ligt, komt hij af en toe langs.
Op mijn nieuwe school loop ik als een schim rond; ik maak er geen vrienden. Wanneer ik teveel lessen verzuim, word ik op een alternatieve school voor spijbelaars* geplaatst. Een lieve lerares, fotografie en toneellessen maken dat ik me wat prettiger voel.
We hebben geen kontakt met de buren maar als in een school aan de overkant Keti Koti** wordt gevierd, stuurt mijn moeder mij erheen. Ik blijf de hele avond en feest gezellig mee.
Mijn moeder wordt helaas niet beter. Als ze na een jaar overlijdt, kan ik bij mijn zus en haar vriend intrekken. Samen met hen begin ik aan een nieuwe toekomst.
*Psychologisch Pedagogisch Instituut
**Surinamers herdenken en vieren de afschaffing van de slavernij