Het is begin 1976. Ik woon in mijn kraakhuisje aan de 3e Oosterparkstraat en ik ben ziek. Griep, koorts, zweterig, verward. In de loop van de middag komt een oude vriend langs, en hij vindt dat ik er wat aan moet doen. Als medisch student heb ik wonderlijk weinig medische middelen, maar ik ben wel kind aan huis in de Chinese zaakjes rond de Nieuwmarkt. Daar koop ik allerlei voedingsmiddelen, zonder precies te weten wat het is. Want hoewel ik al een paar jaar Chinees studeer, kan ik de teksten nauwelijks lezen.
Ook schaf ik geneesmiddelen aan waarvan oorsprong, samenstelling en toepassing me onbekend zijn. Ik heb een papieren zak met geruststellende portretten erop van Chinese dokters met brillen op. Ik meen te weten dat de inhoud tegen koortsende ziekten is. Na opening tref ik een menigte bladeren, takjes en zaadjes, die doen vermoeden dat iemand dit in een bos willekeurig bij elkaar geveegd heeft. Fluks een aftreksel hiervan gekookt. Dat wordt donkerbruin.
Ik besluit het in zijn geheel op te drinken. Het smaakt vreselijk. Na verloop van tijd is de koorts verdwenen. Maar in plaats daarvan snak ik naar adem. Ik ben totaal in paniek en heb het gevoel een hartaanval te hebben. Snoerende pijn op de borst en tintelende pijn in mijn linkerarm. Mijn geliefde rent naar de telefooncel en belt de artsenhulpdienst.
Waarneemster Leny Duysend, later nog veroordeeld wegens drugshandel, constateert na vele uren op haar wachten nuchter: hyperventilatie. En ze injecteert valium, waarna ik opgelucht een diepe slaap heb. Ze had gelijk, het was de enige keer hyperventilatie in mijn leven. Het middel moet extreem veel wilgenbast bevat hebben en een overdosis wilgenzuur (de basis van aspirine) geeft een verzuring van het bloed, die het lichaam probeert uit te wassen via een verhoogde ademhaling.
Lezer, laat dit een les zijn.