‘Zijn jullie nog niet weggehaald?’ Dat was de vraag die voor mijn moeder de druppel was. Zij stond er in 1943-44 al helemaal alleen voor. Mijn vader was werkloos. Vanwege die werkloosheid was hij naar een werkkamp gestuurd. Omdat hij met een niet-joodse vrouw was getrouwd bleef hij in Nederland.
Er waren verschillende werkplekken voor de zogenaamd “gemengd gehuwden”. Zo had je het Bosplan, waar mijn vader ook nog heeft gewerkt. Maar op het laatst zat hij in ’t Zand, bij Alkmaar. Mijn vader zei altijd dat hij daar met Mongolen werkte. Waarschijnlijk waren het krijgsgevangenen uit Rusland. Met Dolle Dinsdag zijn velen van hen het kamp ontvlucht, zo ook mijn vader.
Mijn moeder had ons vier meisjes inmiddels al verboden om buiten te komen. Zij was ontzettend bang dat wij toch opgepakt zouden worden. Na de vlucht van mijn vader was het gezin weer compleet, maar veilig was het niet. Als ze mijn vader hadden gepakt, was hij alsnog op transport gesteld.
Mijn moeder zei: ‘En nu blijf je hier en als ze je op komen halen dan gaan we allemaal mee’. Onze koffertjes stonden ook echt klaar. We hadden onder geen enkele voorwaarde mijn vader alleen laten gaan. Ze hebben ons tot aan het einde van de oorlog dan ook niet meer buiten gezien. Alleen mijn moeder kwam nog op straat. Ze ging met de voddenkar van mijn vader naar de Spaarndammerbuurt, zo probeerde ze nog wat te verdienen.
Op de vraag die ze zo af en toe kreeg gesteld: ‘zijn die van jou ook al weg’, was haar antwoord dat we allang weg waren. Zo hebben we ruim een jaar binnen gezeten. We hebben spelletjes gedaan, we hebben ons vreselijk verveeld, we hebben ruzie gemaakt. Ik, als oudste, zorgde verder voor het eten.
Voor alle verhalen: Katharina Blog-Suesan inhoudsopgave