In onze klas van de lagere school aan het Huismanshof zat Paultje Spier die vertelde dat zijn moeder ziek was en misschien dood zou gaan. Zij had de 'hikziekte'. Dat kwam volgens Paultje door het 'concentratiekamp waar joden in de oorlog vermoord waren'. Zo hoorden wij voor het eerst van het geheime verleden van ons dorp. Wij wisten toen nog niet wat de woorden 'oorlog', 'joden' of 'concentratiekampen' betekenden.
We wisten dat onze overbuurman een rotzak was, zeker als we onze voetbal uit zijn voortuin moesten redden, maar onze hekel aan hem nam toe toen we ontdekten dat hij bij de NSB had gezeten. Anders lag het bij de buurman schuin erboven. Aan hem hadden wij geen hekel, hij had een schat van een vrouw en zijn zoontje was een geweldig vriendje. Maar ook deze buurman bleek bij de NSB te hebben gezeten.
Buurman Rinus van Capellen, ging in de oorlog ’s nachts met zijn makkers allerlei verzetsdingen doen en pleegden overvallen. Hij bezat wapens die hij overdag over straat vervoerde terwijl zijn buurman in vol NSB-ornaat over straat paradeerde. Later bleek dat zijn NSB-buurman wel wist dat Rinus in het gewapende verzet zat, maar er helemaal niets aan deed.
We snapten zoveel niet. Zo moesten twee zoons van een familie in de bocht van het Huismanshof zich melden voor de Arbeidseinsatz. Ze deden dat niet, verstopten zich, maar ze werden verraden door de buren. Ik herinner me niet of die jongens de oorlog overleefd hebben maar ik weet wel dat de ouders van de jongens en de buren na de oorlog nog járen naast elkaar leefden.
De vrouw die met haar zoontje schuin tegenover ons woonde, bleek een 'moffenhoer' te zijn geweest die na de bevrijding werd kaalgeschoren.
Zo kreeg het stukje Veeteeltstraat tussen Brink en Onderlangs een geschiedenis en kregen de volwassenen een gezicht. Wat begon met de hikziekte van de moeder van Paultje Spier, was het begin van een geheim dat langzaam aan ons werd geopenbaard.