Het modderlaantje achter ons huis was kort. Rechts de tuin van Opoe Vechter die altijd door de heg loerde om te zien waar wij mee bezig waren. Slechts weinig kon in haar ogen genade vinden. Haar afkeuring uitte ze door luid te sissen. Daarnaast was de tuin van Draaisma. Daar kwamen we nooit, behalve als we met onze voetbal moesten vluchten vanuit de Veeteeltstraat naar de Oogststraat.
Toen Opoe Vechter dood was, kwam de familie Meijs er wonen. Een timide vrouw, twee dochtertjes waarvan de kleinste Charlotje heette en een totaal geschifte vader: klein, driftig, altijd schreeuwend. Charlotje had een konijn in een hok in de tuin, Grijsje. Op een kerstavond hoorden we een verschrikkelijk geschreeuw en gehuil. Vader Meijs had als kerstmaal een bijzonder gerecht geserveerd: Grijsje. Het konijnenhok bleef daarna leeg.
Boven de familie Meijs woonde de familie Boelenkamp. Vrouw Boelenkamp leed waarschijnlijk aan smetvrees. Ik heb haar nooit anders gezien dan kleden en matjes kloppend en de was ophangend op het balkon. Haar man werkte bij de spoorwegen en droeg altijd een vuurrode conducteurpet. Als hij thuiskwam werd het uniform op het balkon uitgehangen.
Tegenover onze tuin was de enorme tuin van de familie Damhof; een complete boerderij met kippen, hanen, konijnen en geiten. Ernaast woonde de familie Kiers die in de oorlog aan joodse mensen onderdak had geboden in het zicht van de buurman, die lid was van de NSB, maar verder nooit iets zei.
Aan het eind splitste het laantje; links ging je langs de tuin van slager Korrel naar de Veeteeltstraat. Slager Korrel stalde in zijn achtertuin de karkassen van door hem geslachte beesten uit. Voor kinderen was deze aanblik met de dood een ware verschrikking en ik heb nooit van slager Korrel een plakje worst aangenomen. Dat tuintje was werkelijk de Hel op Aarde.
Ons modderlaantje
Voor kinderen was deze aanblik met de dood een ware verschrikking. Dat tuintje was werkelijk de Hel op Aarde.
1769 keer bekeken