De Duitsers hadden de oorlog verloren en moesten dus moesten weer terug naar hun eigen land. Zij vorderde daarom fietsen in. Als je toevallig nog een fiets had en je kwam Duitse soldaten tegen dan kon je er zeker van zijn dat je de fiets kon inleveren en lopend verder kon gaan. Ik heb gezien dat Duitse soldaten fietsen van mensen afnamen. Op de Oeterwalenbrug, tegenover de Hema, stonden fietsen in dikke rijen tegen de brug zo lang als de brug was en zeker tot aan het midden ervan.
Ik liep met een vriendje (Kees Veld?) langs de Duitse soldaten. We liepen toen terug langs de Ringdijk en kwam een mijnheer op de fiets tegen die wij waarschuwden dat zijn fiets even verder op afgenomen zou kunnen worden. Hij draaide zich prompt om en reed de andere kant op. ‘s Avonds vertelde ik aan mijn ouders van deze ‘heldendaad’. De reactie van mijn ouders was verbijsterend, ik kreeg zwaar op mijn donder! Hoe ik het wel in mijn hoofd kreeg om zoiets te doen. Ik moest als straf vroeg naar bed.
Pas later begreep ik de reactie van mijn ouders die ik toen zo onrechtmatig vond. Je wist in die tijd bijna niet wie vriend of vijand was. Er liepen in die tijd ook verraders rond die je voor het minste geringste aan konden geven bij de Duitsers met alle vervelende gevolgen vandien. Op het einde van de oorlog werden mensen ook steeds brutaler. Mijn vader vertelde dat er op een gegeven moment een goede klant bij hem in de winkel kwam met een tas die vroeg of mijn vader die tas kon repareren. Hij pakte de tas aan en maakte hem open en keek, tot zijn verbazing, tegen een Stengun aan. Een brede dikke lach aan de andere kant van de toonbank was het gevolg.