Mijn vader vertelde dat hij in de nacht van 9 op 10 mei 1940 ‘s nachts motorengeronk hoorde van vliegtuigen. Hij maakte mijn moeder wakker en zei tegen haar: "mam het is oorlog." In die tijd waren de Nederlandse soldaten al gemobiliseerd, de dreiging van een oorlog was waarschijnlijk al merkbaar geweest.
Tijdens de oorlog kreeg mijn vader een oproep om in Duitsland te werken. Dat was verplicht. Hij moest naar het AMVJ-gebouw gaan aan het Leidsebosje. Daar moest hij zijn papieren afgeven en bij een dokter die hem in een oogopslag aankeek en zei: "je bent goedgekeurd" en stuurde mijn vader naar de volgende kamer. Gelukkig kreeg mijn vader ineens een ingeving. Hij haalde zijn gebit uit zijn mond en ging weer terug naar de kamer van de dokter. "Mijnheer," zei mijn vader, "ik krijg volgende week mijn nieuwe gebit." De dokter keek hem aan en zei: "kom volgende week terug," en gaf mijn vader zijn papieren terug. Hij is nooit meer teruggegaan.
Als er razzia's (invallen van de Duitsers) waren ging dat als een lopend vuurtje door de buurt. De mensen waarschuwden elkaar. Mijn vader had in de winkel in de meterkast onder de trap een stellinkje gemaakt. Het middenstuk kon hij naar voren schuiven en zo achter de stelling komen. Bovendien had hij in de vloer een gat gemaakt zodat hij ook nog onder de vloer kon kruipen. Jaren nadien vonden we een matje waar hij ooit op gelegen had. De vader van een meisje uit de buurt, Paulien had in de boodschappenlift in de Rijnstraat een schuilplaats gevonden. Bij luchtalarm verborg ons gezin zich op de benedenverdieping onder de trap, ook ‘s nachts.
Mijn vader sprak niet graag over de oorlog. Hij werd er onrustig van en kon dan ‘s nachts slecht slapen.