Het is 1981. In het Laboratorium voor de Gezondheidsleer aan het Oosterpark heerst diepe rust. Toch wordt er hard gewerkt boven reageerbuizen, agarplaten en retorten. Plotseling klinkt er een hoog gillen vanuit het secretariaat. Dat moet van mejuffrouw Margreet Deelman zijn.
Zij is een keurige dame van tegen de zestig. Ze is de dochter van professor Herman Deelman die pathologische anatomie onderwees in de eerste helft van de eeuw. Zij bestiert het secretariaat en de daarnaast gelegen bibliotheek. Goede manieren en gepaste kleding liggen haar na aan het hart. Soms maakt ze een corrigerende opmerking. Wanneer op een snikhete dag bijna alle mannen — na onderling overleg - in korte broek verschijnen, is zij diep geschokt. Het is eerlijk gezegd ook geen gezicht, al die harige bokkenpoten onder onze witte jassen uit.
Peter van Keulen (klein van stuk en door mij Mensje van Keulen genoemd) en ik snellen naar het secretariaat. Daar staat juffrouw Deelman op haar bureau in totale ontreddering. Desgevraagd snikt ze: “Een muis, er is een muis in de bibliotheek!” Wij stormen de boekerij in maar daar is natuurlijk niks te zien.
Terug naar haar. “Waar dan?” En in alle consternatie is daar toch de ordelijke geest van de bibliotheekbeheerster. “In vak B2 en C3 !” roept ze uit. Onderzoek levert niets op en daarna heeft zich nooit meer een knaagdier in de statige bibliotheek vertoond. Wellicht is het hoge gillen voldoende afschrikwekkend geweest.
Margreet Deelman neemt een jaar later afscheid in diezelfde ruimte. Ze verbaast eenieder met haar afscheidsrede, die humoristisch en twinkelend is. Zij vermeldt van velen de karakteristieke trekken en deugden. Helaas blijken Peter en ik niet in haar eregalerij opgenomen. Hadden we die muis maar moeten vangen…