Ondanks de oorlog, met alle honger en narigheid, hadden we in die moeilijke jaren soms toch nog even een verzetje. Een dagje Artis. Mijn ouders en ik gingen met de tram, lijn 9, naar Artis. Behalve mijn broer Dikkie van zeven jaar. Die mocht niet mee omdat hij erg stout was geweest. Ja, ouders konden heel hard zijn in die tijd onder het motto ‘wie zijn kind lief heeft, kastijdt het’. Ik stond achter op het open balkon van de tram en tot mijn verbazing zag ik mijn mijn broer hard huilend achter de tram aan meerennen. De tram reed blijkbaar niet erg hard, want mijn broer hield dit lange tijd vol. Nu nog heb ik dat gevoel van medelijden in mij.
In ieder geval kwam mijn broer op één of andere manier ook aan bij de poort van Artis en mocht ook hij mee naar binnen. "Naar de kamelen!" riep mijn vader, want dat leverde van die leuke kiekjes op. Nu was het mijn beurt om luidkeels te huilen, want bij de hals van het kameel zat een groot donker gat. Mijn broer had er nog steeds de pest in vanwege zijn bijna verziekte dagje uit en nam wraak op mij door te dreigen mij in dit grote zwarte gat te gooien. Ondanks dat ik slechts drie jaar oud was, weet ik nu nog, na 62 jaar dat ik dacht onmiddellijk in de maag van het kameel te belanden. Dat is gelukkig niet gebeurd, want even later zat ik tevreden en opgetogen in mijn handjes te wrijven want hmm... er kwam ranja met een rietje aan. Verdrietjes en vreugde lagen zo dicht bij elkaar in die tijd.