Mee naar de tuin
Mijn pleegouders, waar ik tijdelijk woonde omdat mijn eigen moeder vlak na mijn geboorte was overleden, hadden een tuinhuisje in Volkstuinenpark 'Linnaeus', aan de Ooster Ringdijk in Amsterdam.
Het tuinhuisje werd na de oorlog opnieuw opgebouwd, want veel huisjes werden, bij gebrek aan brandstof, in het noodkacheltje opgestookt.
Het huisje van mijn pleegouders heette 'Liberty', de naam zegt genoeg...
Regelmatig toog mijn pleegvader op zijn fiets naar de volkstuin en keerde pas tegen etenstijd terug, met fietstassen vol groenten en fruit en vaak ook een bos bloemen. Met name zijn dahlia's bloeiden aan het eind van de zomer prachtig in allerlei kleuren.
Soms, op een warme dinsdagmiddag, als de melkzaak gesloten was, mocht ik mee naar 'de tuin'. Ik herinner mij die zwoele middagen als een prettig soort verveling.
Als we aankwamen was mijn pleegvader, met wit katoenen pet op, al druk aan het schoffelen in zijn tuin waar hij van alles verbouwde.
Vooral de bonen aan de lange stokken met de daar tegenop groeiende wit/roze lathyrus intrigeerde mij, ik vond de tere bloemen op danseresjes lijken.
Natuurlijk moest ik uitkijken waar ik liep.
'Pas op mijn aardbeienbed,' riep mijn pleegvader terwijl hij met een rode zakdoek het zweet uit zijn ogen veegde. Vreemd, ik zag helemaal geen bed...
Spannend wat er zomaar uit de grond kwam; soms mocht ik een wortel plukken. Ik spoelde de aarde af bij het kraantje verderop, want in het tuinhuisje was geen water, gas of licht. Alles ging met de hand, geen enkel geluid verstoorde de stilte.
Thee werd gezet op het oliestelletje, waarvan de geur het warme huisje vervulde. Je moest wat langer wachten tot het water kookte, maar de thee smaakte daar anders, veel lekkerder.
Voor het huisje stond een withouten bank, daar zat ik dan loom, met een ouderwetse zonneklep op, tussen mijn pleegouders. Vogels zongen, bloemen geurden, mijn pleegvader rookte zijn pijp en ik zat daar gewoon gelukkig te zijn.
In de winter genoten we van de geweckte groenten en fruit uit dit kleine lustoord, ik in het bijzonder van die heerlijke, zoete witte lange peren, waarvan het sap langs je kin droop en het water me nu nog in de mond loopt.
Anneke Koehof (1943)
geschreven op 8 mei 2014 ©