Als je de Indische buurt verlaat langs de ringvaart van de Watergraafsmeer, richting Diemen, kom je in een mooie landelijke omgeving. Althans in de jaren 1976-1982. Want rechts is er nog het weidenlandschap dat doet denken aan de schoolplaten van Koekoek en Jetses. Er is het kleine buurtje met de bootopslagplaatsen en het houten cafeetje dat van een andere tijd is, met het pontje.
En het gemaal tegen de dijk daalt architectonisch de helling af. Het is ontworpen door Piet Marnette, stadsarchitect in de jaren ’20 en oudoom van mijn geliefde Martien. Inmiddels afgebroken, zoals zoveel in die hoek van de Watergraafsmeer. We treuren al vele jaren tevoren over de teloorgang van deze prachtige scheg van stedelijke landelijkheid.
Even verder liggen in de diepte de ontruimde volkstuinen. Mensen zijn hier met honderden intens gelukkig geweest, dat spreekt uit alles. Maar na hun vertrek straalt er een tristesse uit de tuinen. Hoe mooi de struiken en bloemen ook zijn. Ik ga er vaak heen om te studeren of te lezen. En dan voel ik geluk maar ook verdriet over al die verdwenen gezinnen.
Wonderlijk: er is nog een kraan op een van de tuinen, die het nog doet. Ik sluit hem na gebruik steeds zorgvuldig af. Er kruipen af en toe ringslangen rond. Daar ben ik niet bang voor, als jonge tiener had ik er een. We plukken de meest onwaarschijnlijke boeketten daar. Als begin jaren tachtig onze vriendin Joke bevalt van haar zoon Daan, brengen we haar een boeket van wel 50 soorten bloemen en zo groot, dat de grootste emmer in huis er nog te klein voor is.
Nu suizen we af en toe met de auto door datzelfde gebied, dat opgeofferd is aan het snelwegennet. We zijn deel van het geheel, en dat staat haaks op de oude liefde voor dat landelijk stukje Amsterdam.