In die oorlogsjaren deed ik best gekke dingen. Zo had ik toen ik een jaar of vier, vijf was een grote en zware kruiwagen. Niet een kinderkruiwagentje, ik had een echte (maar ook niet zo heel groot natuurlijk). Volgens mij was die gekocht in een winkel in de Wagenaarstraat. Daar zat, dacht ik, een soort winkel in tweedehands spullen. Mogelijk dat ze dat ding niet gekocht hebben, maar geruild voor iets. Met die kruiwagen heb ik veel rondgelopen en ook geld verdiend. Ik wilde als kind, ook toen al, geld verdienen. Dat ondernemerschap van later zat er blijkbaar al vroeg in.
Zo liep of ging ik ook altijd mee met mijn ooms en tantes die in een meelfabriek werkten. Dat was toen ik een jaar of vijf, zes was. Daar kreeg ik mijn eerste loonzakkie. De kruiwagen ging met mij mee naar de meelfabriek. Dat was aan de overkant van waar mijn grootmoeder woonde. Al haar dochters werkten daar, in de oorlogsjaren. Ik bedenk me nu dat het mogelijk ging om melkpoeder en niet om meel. Mijn grootmoeder woonde in de Von Zesenstraat, tussen de Dapperstraat en de Linnaeusstraat. Wat ik daar in die meelfabriek nu precies deed, weet ik eigenlijk niet meer. Ik denk eigenlijk dat ze mij maar zo’n beetje lieten rondlopen, ze lieten me maar gaan. Het was wel meer spelen, maar het was wel leuk natuurlijk dat ik een loonzakkie kreeg. Daar was ik ontzettend trots op. Dat moet aan het eind van de oorlog zijn geweest.
Ik ben ook nog een keer met mijn oudste broer en mijn ooms naar de Czaar Peterstraat geweest. We hebben toen van die houten blokjes tussen de tramrails vandaan gehaald. Toen reed er ook al een tram door die straat.
Mogelijk hebben ze toen ook mijn kruiwagen gebruikt. Dat was wel verboden, maar ja, het was wel oorlogstijd en er was gebrek aan brandstof.