Op de toch wel zeer trieste dag (van mogelijk 13 augustus 1943) bleek redding nog mogelijk. Er waren in het ziekenhuis patiënten en jonge kinderen die een besmettelijke ziekte hadden. Het was algemeen bekend dat de duitsers een overdreven angst hadden voor alles wat aan besmetting onderhevig was. Vanzelfsprekend werd dit aantal door het ziekenhuis zo hoog mogelijk opgevoerd om zoveel als maar kon te redden. Voor deze besmettelijke zieken werd een speciale bus gereserveerd om hen naar het gebouw van de Joodse Invalide te vervoeren.
Ons ziekenhuis, het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis lag aan de Nieuwe Keizersgracht. Even verderop lag aan het Weesperplein het gebouw van de Joodse Invalide (doorlopend naar de Nieuwe Achtergracht). Het gebouw was ver voor de oorlog afgebouwd. Het geld was bijeengebracht door alle joden van Nederland. Het was bestemd voor invaliden en ouden van dagen. De bewoners van de Joodse Invalide waren al geruime tijd eerder dan deze dag in augustus weggevoerd. Zie hiervoor dit adres. Toch deed het nog dienst voor enige uitzonderingsgevallen die nog niet weg hoefden of voor enkelen die zich hier schuil hielden.
Na enige uren waren alle patiënten afgevoerd en waren wij aan de beurt. Al het verplegend personeel, ook de dokters, moesten weg. Bij ons in de keuken was enorme bedrijvigheid. Er moest eten worden verzorgd voor de weggevoerden en dus werd er zo lang mogelijk getalmd. Steeds weer kwamen de duitsers bij ons om te zeggen dat we weg moesten. Maar steeds weer zeiden we hetzelfde, dat we eten moesten verzorgen. Ik werkte ijverig mee en steeds weer ging ik met collega Gobes door de afzetting om grote emmers met eten in een special auto te deponeren.