Toen ik zag dat ik op de lijst stond, stond ik als verstijfd.
Lees eerst: deel 1 en deel 2.
De razzia op het ziekenhuis (mei 1943), deel 3
Een wonder geschiedt.
Net als juffrouw De Lange had ik gezien dat mijn naam op de lijst voorkwam.
Ik kon geen woord meer uitbrengen. Inmiddels had Martha, mijn vrouw, het ook gezien. We wachten tot ook onze naam zou worden afgeroepen. Nu gebeurde er iets, dat zo onwaarschijnlijk lijkt, dat men geneigd is de schouders op te halen en het een fabel te noemen. Maar dat was het toch heus niet, daarvoor was het gehele geval te ernstig. Op het moment dat de heer Cohen mijn naam zou noemen, en dat was hij ook van plan, ik zag het aan zijn lippen, werd hij plotseling door een duitser onderbroken. Het was genoeg zo. De commandant wilde niet langer wachten. Wij mochten weer aan ons werk beginnen. Mijn verbazing was grenzeloos, steeds moest ik weer denken hoe het mogelijk was dat mijn naam niet werd afgeroepen. Wie was ik, dat al die vreemde dingen mij steeds weer gebeurde. Wat was het geheim van al die onnatuurlijke dingen. Tragiek en vreugde dwarrelden door mij heen. Ik kon dit alles nauwelijks verwerken, want ik zag nog zoveel ellende op die dag.
Zieken, zwakken van geest, zag ik op brancards weggevoerd worden. Collega’s namen afscheid van ons en met trambussen werden al deze arme zielen naar de treinen gebracht. Wat een wrede wereld, hoe kan een mens tot zoiets in staat zijn. Als de één macht krijgt op de ander is men kennelijk zelfs in staat om een beest te worden.
Ik moet denken aan een fragment uit de film: “Het meisje en het monster”. Het monster is verliefd op het meisje, hij krijgt haar in bezit. Het meisje ziet het goede in hem en leert van hem te houden. Als hij wordt bedreigd, roept zij hem op de bedreigers te doden. Zijn antwoord: “Dit zou ik slechts alleen kunnen doen wanneer ik geboren zou zijn als mens.”
1741 keer bekeken