De deportatie van de Nederlandse joden vindt plaats tussen ongeveer juni/juli 1942 en september 1943. Officieel is het begin inderdaad in juni 1942 als de Joodse Raad de ‘aanzegging krijgt’ dat er begonnen gaat worden met de deportaties. Officieel zou het gaan om ‘Arbeitseinsatz’ in Duitsland!
Voordien waren er wel vele razzia’s geweest en andere beperkingen.
In mei 1943 worden door de Duitse bezetter voorbereidingen getroffen om de deportatie ‘af te ronden’. Het was tijd voor een ‘Judenfrei Amsterdam’. Op dat moment waren er volgens de Duitsers nog ongeveer 17.000 Joden in Nederland, een groot deel (rond de 7000) daarvan was gemengd gehuwd (= getrouwd met een niet-joodse partner). Volgens Prof. Presser waren het er echter nog veel meer (ruim 45.000, bron: De Ondergang, blz. 376).
In mei 1943 wordt een grote deportatieronde voorbereid. Op 14 mei 1943 besluit Rauter, de commissaris-generaal voor de openbare veiligheid, dat met ingang van 21 mei 1943 het joden verboden is nog in Amsterdam te verblijven (met uitzondering van die joden die via de Joodse Raad uitstel hebben gekregen). Zij dienen zich op 20 mei 1943 te melden bij de Marechausseekazerne aan de Polderweg. Het meenemen van reisbagage en waardevoorwerpen is toegestaan. De achtergelaten woningen moeten behoorlijk afgesloten worden, de huissleutels dienden afgegeven te worden op het politiekantoor. Wel moet men stamkaarten en levensmiddelenkaarten meenemen. (Bron: ANP Archief )
De nazi's (Duitse bezetters) hadden verwacht, dat enige duizenden zichzelf zouden aangeven. Maar er kwamen er nog geen duizend. Men had geen vertrouwen in de Duitse toezeggingen ‘ter werk te worden gesteld’. (Bron: Leeuwarder Courant van 20 juni 1963)
Een reactie van Duitse zijde kon niet uitblijven en op 20 juni 1943 vond de ‘Grossaktion’ plaats.
Lees daarvoor de verhalen van Mirjam Bolle en Jacob Zwaaf.