Het is oktober 1941 als de krant ‘Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij’ verslag doet van de moeilijke omstandigheden waarin het dierenasiel moet werken. In het verhaal: Dierproeven? Nooit! vertelde ik van de dieren die werden en worden opgevangen. Maar het is 1941 en de voedselvoorraden zijn beperkt. Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening heeft bepaald dat de dieren niet langer dan twee weken mogen worden aangehouden. Is er na die twee weken niemand geweest om het dier op te halen, dan moet het afgemaakt worden.
Citaat over de vergassing
“Dit geschiedt op een pijnloze manier, door middel van gas. De dieren gaan namelijk in het gashok en zijn binnen enkele ogenblikken door verstikking overleden.
Men moet zich dit gashok niet als iets lugubers voorstellen, want wij hebben met eigen ogen dieren kunnen aanschouwen, die op deze wijze afgemaakt waren. Men ziet duidelijk, dat hun ligging natuurlijk en vredig is. De krampachtige houding, die zo vaak bij natuurlijk gestorven dieren te constateren is, ontbreekt hier geheel.”
Gelukkig, zo wordt in het artikel tenminste gesteld, worden nog steeds vele dieren voor de termijn van twee weken afgehaald. De opzichter Van Althuis meldt ons dat er nog steeds zorgvuldig wordt omgegaan met de dieren en dat ze niet zonder meer worden afgegeven aan de eerste de beste.
Pension
Het artikel eindigt met een kort overzicht van de inkomstenbronnen. Er is een kleine gemeentelijke subsidie, er zijn giften en mensen die contributie betalen. Een belangrijke inkomstenbron is het pension. Voor een kleine vergoeding kan men zijn huisdier (hond, kat of papegaai) gedurende de vakantiedagen aan de hoede van het asiel toevertrouwen. Men is dan verzekerd, dat het dier gedurende de afwezigheid een prima verzorging geniet. Dit alles slechts in het belang van het zwervende en noodlijdende dier.
“Een werk, dat elke waarachtige dierenvriend ten volle moet waarderen en steunen.”