Eén voor één werd ons door de officieren gevraagd wat ons beroep was. Ik bemerkte al gauw dat het de bedoeling was om zoveel mogelijk van ons door te sturen naar Westerbork. Was men bij de schoonmaakdienst of de luchtbescherming, dan moest je in de rij gaan staan voor deportatie. Voor de vrouwen was het beroep van naaister ook niet voldoende voor vrijstelling, dus zag het er voor mijn vrouw niet best uit. Ik stond achter Jacobson en deze werd vrijgesteld omdat hij kok was. Toen het mijn beurt was, zei ik brutaalweg dat ik ook kok was en het lukt nog ook. Ik mocht bij de vrijgestelden staan. Dit deed ik echter niet. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, liep ik naar mijn vrouw, pakte haar bij de hand en leidde haar zo mee naar de vrijgestelde rij. Dit alles moet zo snel gegaan zijn dat het de duitsers niet was opgevallen. De meesten werden weggevoerd en het afscheid nemen van de vrouwen, of de mannen die weg moesten was vreselijk om aan te zien. Ook Jacobson moest zijn vrouw en drie kinderen laten gaan. Ik behoorde met nog een echtpaar tot de uitzonderingen die zich als paar vrij konden maken. We zouden met een auto van de Joodse Raad weggebracht worden naar het gebouw van de Joodse Invalide. Dit gebouw lag enige honderden meters van het ziekenhuis.
Maar eerst werden we door leden van de Joodse Raad geregistreerd. Voor ons werd dit gedaan door een vertegenwoordiger van mijn oude werkkring (de textielgroothandel ILFRA Flesseman), de heer Valencia.
Heel snel werden we door hem in een auto geplaatst en kregen we onze persoonsbewijzen terug. We werden direct naar het gebouw van de Joodse Invalide gebracht. En zo was er weer een wonder voor ons gebeurd die dag. Het was soms niet te geloven, terwijl men zoveel duizenden zag wegvoeren, dat men toch de kans kreeg zich daarvan te onttrekken.
Selectie!
Op de Polderweg werden we na enige uren gewacht te hebben ‘geselecteerd’.
3588 keer bekeken