Op 10 mei 1940 hoorden we de vliegmachines. het was ’s nachts of in de vroege ochtend. Op de radio hoorden we even later wat er was gebeurd. Het maakte veel indruk, het was ook eigenlijk wel angstig. We hebben ook gezien hoe zo’n vliegtuig uit de lucht werd geschoten. Die zag je naar beneden vallen. Dat was gelukkig nog een heel eind verderop.
Maar uiteindelijk leef je gewoon verder. Ik moest ook gewoon aan het werk bij Asscher en mijn zusje moest naar school.
De eerste beperkingen
In het begin hadden we nog niet echt het idee dat wij, Joods zijnde, zo werden aangevallen. Het ging allemaal heel geleidelijk, ook dat er mensen werden weggehaald bijvoorbeeld. Na ongeveer een jaar begonnen de echte beperkingen. Maatregelen dat je niet meer naar alle winkels mocht, dat je verplicht werd om bij bepaalde winkels aardappels, groente of brood te kopen. Mijn zusje Carla moest een jaar later naar een joodse school. Tot die tijd zat ze op een openbare HBS.
Boodschappen
Dat we niet overal boodschappen mochten doen, losten we bijvoorbeeld op door anderen die te laten halen. Bij mij op het werk had je bijvoorbeeld de meisje van Vieijra: Sherry en Fie. Die twee hadden geen Joodse moeder, die hoefden dus ook niet weg. Zij woonden trouwens in de Rivierenbuurt. Fré, Cathy en ik waren goed met deze twee meisjes. Zij deden voor ons vaak boodschappen.
Hulp van de schillenman
Bij ons in de buurt werden we geholpen door de schillenman. Hij bracht altijd boodschappen voor ons mee: boter, kaas en eieren. Hij stopte alles in een grote zak, er zat van alles in. Hij werd er wel gewoon voor betaald hoor. Hij haalde al die spullen waarschijnlijk bij een boer, misschien wel waar hij ook de schillen afleverde. Hij kwam zelf uit de buurt van Diemen, daar zaten toen best nog wel wat boeren.