De fietsenstalling!
Ik had al vanaf een jaar of twaalf een eigen fiets. Ik stalde mijn fiets altijd in de schuur of loods van Aalsvel (die van de zuurinleggerij). In de buurt, even verderop, stond trouwens nog zo’n grote loods. Die loods stond dichterbij het viaduct en die was nog wel in gebruik voor het stallen van de handkarren van de straatventers.
In de loods van Aalsvel stonden ook wel handkarren, maar dat waren de karren van Aalsvel zelf.
Op de fiets naar het werk
Toen ik ging leren en later aan het werk ging bij de fabriek van Asscher ging ik ook op de fiets naar mijn werk. We begonnen ’s morgens om acht uur tot twaalf uur. Daarna hadden we een pauze van twee uur. In de pauze gingen we altijd naar huis om te eten. Om twee uur in de middag moesten we weer in de fabriek zijn waar we doorwerkten tot zes uur.
We fietsten altijd met een heel stel vrouwen van en naar het werk. Fré die aan de andere kant van de Amstel woonde, die ging natuurlijk niet met ons mee. Wij van de Transvaalbuurt gingen elke dag meerder keren met het pontje (tussen Weesperzijde en Amsteldijk) over de Amstel. Dat pontje ging vanaf, ongeveer hoor, de Gijsbrecht Van Aemstelstraat naar de overkant bij de Tolstraat. Ik denk dat de overtocht ons een cent (of twee cent) per keer kostte.
In de oorlog op de fiets
In de oorlog hadden we die lange pauze niet meer. Dat had te maken met het feit dat we rekening moesten houden met de avondklok. We moesten voor een bepaalde tijd binnen zijn, vanaf een bepaalde tijd reden er ook geen trams meer.
Daardoor werkten we tot vier uur in de middag, zodat we ruim op tijd thuis konden zijn.