Met mijn loon dat ik bij de fabriek van Asscher ging verdienen (was stukloon, dus nooit elke week hetzelfde) had ik voor die tijd een hoog inkomen. Daarbij komt ook nog eens dat mijn vader ook in ‘Het Vak’ zat. ‘Ons inkomen’, ons gezinsinkomen, was behoorlijk hoog. Ik hoefde mijn loon overigens niet af te geven thuis. Ik mocht mijn loon gebruiken voor de aanschaf van mijn uitzet.
Aanvulling Frits
Bedenk wel dat in die tijd, we hebben het over 1939 – 1940, een gemiddeld gezin het met een inkomen moest doen van rond de 20 – 25 gulden per week. Ik weet dit door de bestudering van een behoorlijk aantal dossiers van het gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun. De door mij bekeken dossiers betroffen daarbij ook nog eens mensen die getroffen waren door werkloosheid en waren aangewezen op een uitkering. Een andere bron is het boek van P. de Rooy (Werklozenzorg en werkloosheidsbestrijding, 1917 – 1940), daarin wordt gesteld dat het gemiddelde netto weekloon van een mannelijke nijverheidsarbeider op ongeveer 23 gulden moet worden gesteld.
Foresters en liefdadigheid
Dat wij, kijkend naar ons inkomen, een gelukkig gezin waren, wist ik maar al te goed. Er was in de Transvaalbuurt namelijk ook best wel veel armoede. Er waren veel mensen die moesten rondkomen van een klein inkomen of van een uitkering. Ik weet dat nog zo goed omdat mijn moeder ‘de helpende hand heeft geboden’. Die steun werd georganiseerd via de Foresters. Mijn moeder kreeg van de Foresters door bij welke mensen de nood hoog was. Waar maar weinig te eten was bijvoorbeeld. Op vrijdagmiddag ging ons dienstmeisje / onze huishoudster Lena langs die mensen met een pan met eten in een theedoek.