Er zijn weinig gebeurtenissen uit mijn lagereschooltijd die ik me kan herinneren. Maar eind januari, begin februari 1953 is de beruchte watersnoodramp, die alleen in ons land al meer dan 1800 levens kostte. Veel dieren verdronken en ongeveer 100.000 mensen verloren hun huis en bezittingen. Ook in Amsterdam was het noodweer.
Ik loop als zevenjarige elke dag, ook op zaterdagmorgen, van de Zeeburgerdijk 141 richting het viaduct om ongeveer bij de garage van Paanen over te steken naar de Rijcklof van Goensschool.
Op maandag 2 februari passeer ik op de hoek bij de brug naar het abattoir het gebouw van de GGD. Omdat het stormt en regent loop ik langs de muur. Als het gebouw eindigt, krijg je een lang houten hek, totdat de eerste huizen van Eigen Haard beginnen. Ik schrik me kapot, als vlak voor me dat hele hek met veel kabaal omklapt. Als ik ietsje sneller zou hebben gelopen, weet ik niet wat de gevolgen voor mij zouden zijn geweest.
Zeven jaar later is er weer een overstroming. Gelukkig niet met zulke desastreuze gevolgen als in 1953. Wel heel vervelend voor zo'n tienduizend inwoners van Tuindorp Oostzaan in Amsterdam-Noord, die in de koude ochtend van 14 januari verrast worden door hun huizen instromend water. Het hele tuindorp komt onder water te staan. Men moet evacueren. Naast militairen worden ambtenaren van de gemeente ingeschakeld om te helpen. Mijn vader werkte toen bij sociale zaken in de Marnixstraat en was met veel collega's een aantal dagen in de weer om de Tuindorpers bij te staan. Later dat jaar kregen alle ambtenaren een prachtige legpenning van de gemeente als dank voor hun hulp.