We woonden op de Zeeburgerdijk 141 in een portiek met twee deuren, één voor één hoog en via die andere deur kwam je in de gang van ons benedenhuis, waar soms twee fietsen stonden. Je kon er nauwelijks langs. Maar die bewuste ochtend, toen mijn vader op z'n fiets naar z'n werk was en ik even naar de bovenburen in het portiek naast ons, kon je makkelijk de gang door. Heel makkelijk, ook volgens twee zigeunerinnen. De deur stond namelijk open.
Mijn moeder was toen niet thuis en ik was naar mevrouw Schreuders om iets te vragen. Ik was een jaar of tien. Toen ik terugkwam, zag ik door het raam twee zigeunerinnen in de kamer met van die wijde, baaienrokken. Ik schrok en holde terug naar mevrouw Schreuders. "Wilt u alstublieft komen want er zijn zigeunerinnen in ons huis." Meteen kwam ze naar beneden en ging ons huis in en riep tegen de verraste dames: "Hé wat moet dat? Heb je hier wat te zoeken?" Intussen waren er meer mensen komen kijken, want voor relletjes hadden ze een goede neus. Iemand had snel de politie gebeld. Mevrouw Schreuders stond al die tijd in het gangetje en versperde de uitgang voor de twee zigeunerinnen. Met een heleboel mensen op de stoep achter haar dorsten ze geen ontsnappingspoging te wagen.
De politie kwam met een Volkswagen-busje, waar ze na een ondervraging instapten en vertrokken richting Bureau Linnaeusstraat. In huis lagen nog wat spulletjes op de grond en ik was inmiddels bijgekomen van de schrik.