Omstreeks 1900 begon mijn opa een handel in kolen en andere brandstoffen, eerst alleen met paard en wagen, later ook vanuit een winkelpand in de Wagenaarstraat. De officiële beroepsomschrijving was:handelaar in vaste brandstoffen.
In 1917, mijn vader was toen pas 12 jaar oud, moest hij door de omstandigheden in die tijd, ook gaan helpen in de zaak. Het kostte hem later veel overredingskracht om zijn vader ervan te overtuigen dat paard en wagen nu toch echt uit de tijd waren en zo kwam er uiteindelijk een echte Chevrolet vrachtwagen.
De foto toont mijn vader met knecht, pardon werknemer Fok van Spellen, in de Pieter Vlamingstraat tegenover no. 40. Vanaf 1921 kwam het onderstuk in gebruik als loods. Om de opslagruimte voor kolen nog verder te vergroten werden dekschuiten ingezet, deze konden op korte afstand in de Singelgracht (Mauritskade) afgemeerd worden. Overigens heeft oorspronkelijk in het pand Pieter Vlamingstraat 40 ooit een kinderschooltje gezeten, de kapstok voor de kinderjasjes heeft er nog heel lang gehangen.
Uit het logo van de zaak blijkt dat de dekschuiten kenmerkend voor de onderneming waren:
Al met al was “kolenboer” een zwaar vak. Een half mud antraciet (=1 volle jutezak) woog ca.35 kg, tenzij het om Russische Donetz ging, want dan was het gewicht al boven 40 kg. Al deze kilo’s gingen eerst door je handen, dan op je rug, en meestal kwamen er ook nog touw-en-blok plus een hijsbalk aan te pas om de kolen op de bestemming te krijgen. ‘s Avonds was er dan geen douche om de “zwarte piet” vermomming weer af te doen, wel was bij molen “de Gooijer” het Funenbadhuis, maar meestal bleef het bij een teiltje water om je te wassen. Dit alles is toch wel lang geleden, ik heb gemerkt dat veel jonge mensen tegenwoordig de betekenis van het woord “kolenkit” niet eens meer kennen! [lees verder:https://geheugenvanoost.amsterdam/page/28362]