Naar het steunbureau
Op een bepaald moment ging het zo slecht met de handel van mijn vader dat hij steun is gaan aanvragen. Hij moest daarvoor naar de Wijttenbachstraat. Daar zat een bijkantoor van het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun. Als je steun aanvroeg, in de jaren dertig, kon het zo maar zijn dat je bezoek kreeg van een controleur. Dat waren ambtenaren die speciaal langs de mensen gingen om letterlijk met hun neus in de kasten en in de pannen te kijken.
Een ambtenaar komt in de kasten kijken.
Zo gebeurde het dat er op een dag een ambtenaar voor de deur stond. Ik moet daarbij vermelden dat er eerder die dag een venter door de straat was gekomen met ‘verse waar’. Verse waar was eigenlijk afval van het abattoir en bedoeld voor de poes. Die bezoekende ambtenaar wilde van mijn moeder eigenlijk wel weten waarom haar man steun had aangevraagd. Mijn moeder zei toe: ‘Komt u maar eens mee, dan zal ik het u laten zien.’ Die man liep daarop mee naar de keuken. Mijn moeder liet hem zien dat ze de gekochte verse waar aan het koken was. Zij vertelde die man: ‘Dat geef ik mijn kinderen dus te eten.’
Overigens was het niet echt verse waar, het was ‘manch’, een ander woord voor maag. Joodse mensen aten vroeger namelijk maag.
Die man was bij het zien van de keuken overtuigd. Mijn vader kreeg steun. Hij kreeg zestien gulden per week. Zou er een kind bijkomen, dan kreeg je er fl.1,25 bij.
Â
Voor alle verhalen: Katharina Blog-Suesan inhoudsopgave