Mijn eerste man leerde ik kennen toen ik een jaar of vijftien was. Ik ontmoette hem op de dansclub. Zijn echte naam is Jechiël, maar ik noemde hem altijd Jules.
In de oorlog is hij al vrij snel naar een Joods Werkkamp gestuurd. Hij moest naar het kamp Geesbrug (dit kamp lag iets ten westen van het dorpje Geesbrug, aan de weg naar Hoogeveen). Vanuit Geesbrug is hij naar Westerbork gebracht. Hij had daar een functie bij de Ordedienst (Lees hierover het artikel: Verdeel en Heers).
Zijn taak bestond uit het helpen bij het ophalen van mensen in Amsterdam, voornamelijk bejaarde en zieke mensen. In die tijd mocht hij dan ’s avonds naar huis, bij mij op de Transvaalkade. Hij was dan helemaal kapot. Hij was drie weken in Amsterdam. Hij had daar papieren van die waren getekend door Aus der Fünten en andere papieren getekend door Gemmeker.
Aus der Fünten
Ik ben trouwens nog een keer op het kantoor geweest van Aus der Fünten. Ik moest iets tekenen voor de rouwjaponnen (zie het verhaal: Rouwjaponnen). Toen ik naar buiten ging, stond hij mij op te wachten. Als ik met hem een nacht zou doorbrengen, naar bed wilde dus, in een hotel dan zou ik mijn man vrij krijgen. Nou je begrijpt, daar heb ik dus mooi voor bedankt. Daar waren die ‘jodinnetjes’ wel goed genoeg voor.