Alleen in de polder
Eind 1943 werd ik samen met mijn zusje naar Sneek gebracht. Mijn vader zei: ‘de kinderen moeten weg’. Ik denk dat hij het te gevaarlijk voor ons vond.
Tijdens de tocht daar naar toe zijn we verdwaald in de Wieringermeerpolder. De begeleider van mijn zusje en mij was uitgestapt uit de auto en om zich te oriënteren. Ik weet nog goed dat we daar in de sneeuw stonden, het was echt afschuwelijk, alleen met zijn tweetjes in de auto. De begeleider die een eind van de auto was gelopen om zich te oriënteren, werd ook nog eens opgepakt. Dat betekende dat we een nacht en een halve dag daar alleen in een verlaten landschap hebben doorgebracht. Al die tijd moest ik natuurlijk voor mijn zusje zorgen.
Evacué of onderduiker
Gelukkig werd de man weer vrijgelaten en zo kwamen we, wel ieder afzonderlijk, bij hele lieve mensen. Die mensen hadden zich echter onvoldoende gerealiseerd wat ze in huis kregen. Zij dachten een ‘honger evacueetje’ te krijgen. Maar nadat ik ze mijn verhaal had verteld, werd ik een soort onderduikertje. Dat was niet hun bedoeling geweest, ze waren best bezorgd en vroegen zich af of ze mij wel konden houden. Ik moest me dan ook om het minste of geringste onder een stapel sloophout verbergen. Ik zat dan onder of bij dat hout onder een afdakje in de tuin. In mijn slaapkamertje was een nooduitgang gemaakt. Die mensen waren erg lief voor mij, ze waren als een warme deken. Ze waren zo bezorgd om mij, ze hielden van mij.
Ik was een bijdehand kind en dat waren ze niet gewend. Ik heb mijn uiterste best gedaan om ze te helpen met van alles. Ik had inmiddels ook wel het een en ander geleerd en meegemaakt.