.
Op de hoek van de Bredeweg en de Hogeweg, bij het kaasboertje vóór de winkel, heeft in de jaren ’50-’60 een fuitman gestaan, Nathie, een Joodse man.
Zijn vrouw kenden we op de Bredeweg als tante Bets, een zwaarlijvige vrouw, die weliswaar geen enkele charme had, maar o zo vriendelijk was. Tante Bets, die christelijk was, had een zwak voor mijn moeder en stopte haar vaak wat extra fruit toe..
Voordat ze naar de Bredeweg gingen, stonden Nathie en Bets op de Hogeweg bij de drogist voor de deur. Nathie’s broer werkte toen ook nog mee. Zijn naam weet ik niet meer. Eind jaren ’50 is hij gestorven. De verschrikkingen van de kampen waren hem te veel geworden. ’s Zomers , als het erg warm was werkten de broers met opgestroopte mouwen, dan kon je op hun armen hun kampnummers zien.
Ik kan me nog herinneren, dat er een keer iemand langs de fruitkar fietste en Nathie en zijn broer toebeet: “Ze hadden jullie allemaal moeten vergassen.” De beide mannen sloegen van verdriet dicht, maar Tante Bets werd furieus en razend snel. Ze rende de fietser achterna, trok hem op de straat en gaf hem enkele rake klappen . Sindsdien wisten we in de straat: met Tante Bets kon je beter maar geen ruzie krijgen.