De vrijdagavond was een speciale avond, het was sjabbesavond. Dan was het stil op straat en in de buurt. Iedereen zocht elkaar dan op. De families waren bij elkaar, je ging dan meestal naar de grootouders. Het had een meer traditionele achtergrond of betekenis dan een religieuze. Aan religie werd niet veel gedaan, de buurt was een rode buurt. De meesten Joodse mensen stemden socialistisch of communistisch.
In ons geval, in het gezin Papegaaij, gingen we op sjabbesavond naar mijn grootmoeder. Mijn grootmoeder, Sara Tas, woonde in de Retiefstraat. Zij woonde ‘onder het torentje’, bij het halfronde pleintje aan het eind van de Smitstraat. Mijn grootmoeder woonde daar alleen, mijn opa was al in 1912 overleden.
Sjabbesavond betekende kippensoep en familie. De familie Papegaaij kwam op vrijdagavond in groten getale naar mijn grootmoeder. In denk dat er wel zo’n 15 of 16 mensen kwamen. Mijn vader had nog vier broers en zusters. Met alle neefjes en nichtjes erbij werd het een vol huis.
Na de kippensoep kwam er groente en aardappelen op tafel. Maar voor ons, de kinderen, was het altijd weer uitkijken naar de lekkernijen, het snoepgoed. Als wij binnenkwamen gingen we eerst naar het kamertje waar het snoepgoed en de taartjes al klaar stonden. Een speciale lekkernij, een echte traktatie, van mijn grootmoeder was gemalen kokos die ze mengde met bittere chocolade. Voor deze lekkernij had ze een speciaal molentje waar ze het kokos en de chocolade in maalde. Na de maaltijd speelden de kinderen samen, er werd ook gezongen.
Het waren gezellige avonden.