Na mijn eerste schreden op het pad van kleermaker bij Balk, ben ik terechtgekomen bij Schenkkan. Hoewel ik daar zo langzamerhand wel iets leerde, beviel het mij daar ook niet. Ik begon om acht uur en werkte tot twaalf uur, daarna hadden we anderhalf uur pauze. Mijn verzoek om een half uur pauze te mogen nemen om dan een uur eerder te stoppen werd niet gehonoreerd.
Behalve het gewone kleermakerswerk moest ik ook wel kleding bij de mensen thuisbrengen. Dan kreeg je eerst een zwarte doek over je arm. Daarover kwam dan het kostuum. Schenkkan had ook een klant in de Retiefstraat, schuin tegenover het torentje. Dat bleek een nicht van hem te zijn. Ik moest dan met hem mee en werd gevraagd even te wachten, hij moest ‘iets doen bij die mevrouw, de maat opnemen’. Achteraf bleek dat hij, terwijl ik buiten stond te wachten met kleding, met zijn nichtje naar bed ging.
Schenkkan was getrouwd met een Pools vrouwtje, zo’n klein ‘humpie dumpie’. Zij woonden bij de zaak. Met haar had ik regelmatig ruzie, onder andere vanwege de katten die zij had. Die beesten waren wel eens krols. Nou had ik gehoord dat als je een krolse kater in het water dompelt het over gaat. Die kat vloog druipend van het water naar huis. Dan kwam mevrouw Schenkkan naar boven gestormd onder het roepen van: “Was hast du mit meiner Pulli gemacht’.
Al met al was dat dus ook geen succes. Ik heb daarna nog bij een andere kleermaker gewerkt. Dat was tot 1950, toen moest ik in militaire dienst. Ik heb de kleermakerij daarna vaarwel gezegd.