Onze straat, de Schalk Burgerstraat, was meer een dorpsstraatje. Het hele buurtje had wel iets dorps. De straat kende geen doorgaand verkeer (zoals tegenwoordig). Aan het eind, bij de Transvaalkade, had je wel een klein bruggetje, maar daar kon zelfs geen handkar overheen. In de Schalk Burgerstraat had je drie zijstraten. Aan de oneven kant had je een poortje naar de Colensostraat. Aan de overkant had je de poort naar de Kraaipanstraat. Ging je bij ons de deur uit naar rechts, dan liep je richting het Krugerplein. Voor je bij het Krugerplein kwam, had je aan de oneven kant ook nog de Transvaalstraat.
Er werd veel op straat gespeeld. Dat kon toen nog, er was nauwelijks verkeer. We voetbalden op straat en we pinkelden er. Bij de poort had je een uitstaande steen. Je kon die gebruiken om een balspel mee te doen. Je moest met de bal op de rand van de stoep staan. Je mikte dan met de bal op die steen. Het was de bedoeling dat je de terug stuiterende bal in één keer opving.
In de Transvaalkade gingen we vissen, met een schepnetje. De stekelbaarsjes die we vingen, gingen in een glazen pot. De vangst ging na afloop mee naar huis, de volgende dag werden die weer in het water gespoeld.
Als het weer het toeliet, gingen we ook wel over het houten bruggetje naar het opgespoten land aan de andere kant. Ook na de oorlog bleef het nog lang kaal, daar achter de Ringdijk. Aan die kant van het water had je ook nog een aantal boerderijen
(lees: De Vergulden eenhoorn). In de richting van het Amstelstation had je trouwens ook nog weilanden waar de koeien liepen. Als je de andere kant op keek, in de richting van de Linnaeusstraat, dan kon je zelfs nog de gebouwen zien van de oude gasfabriek.