Ik heb in de oorlog ook nog eens een knijpkat (zie afbeelding) gestolen en die vervolgens op de zwarte markt verkocht. Met het geld heb ik toen eten kunnen kopen. Ik ben toen wel tegen de lamp gelopen en zelfs gearresteerd.
Ik ben trouwens ook nog met een vriendje van me, Loekie Siegers, naar Hoorn gelopen. We gingen bedelen om eten (voor onze familie in Amsterdam) en desnoods kozen wij er voor om aardappelen te stelen.
Gedurende een periode in de oorlog zat er bij ons, in de Danie Theronstraat, het zoontje van een dochter van een halfbroer van mijn vader ondergedoken. Zijn naam was Barend, wij noemden hem Bobbie. Zijn moeder was een Van Vet, zij was getrouwd met een Waterman. Zij woonden in de Blasiustraat.
De moeder van Bobbie is vrijwillig naar Westerbork gegaan, dat was in 1943. Zij wilde bij haar man zijn die eerder was opgepakt en afgevoerd naar Westerbork.
Bobbie is aan het eind van 1943 overleden als gevolg van een leverziekte. Zijn ontlasting (poep) was helemaal wit. Omdat hij een onderduikkind was, kon hij niet op de gewone manier begraven worden. Hij is samen met een voor mij onbekende overleden persoon begraven. Er was een man in een zwart uniform aanwezig, maar ik weet niet welk beroep daarbij hoorde. Van die man in het zwarte uniform werd verteld dat hij het hield met een getrouwde vrouw. Die vrouw, dat weet ik nog wel, werd Zwarte Riek genoemd. Volgens mij had zij ook kinderen en is zij na de oorlog in de buurt van de Dappermarkt komen te wonen.
Â
Terug naar het eerste verhaal: Het gezin van Samuel Piller (Danie Theronstraat 14 huis)