Vroeger, ik spreek dan van voor de oorlog, had je veel straathandelaren met hun eigen handeltje. Dat waren niet alleen de groenteboer of de visboer. Je had bijvoorbeeld het meiriksvrouwtje die geraspte mierikswortel verkocht of de vrouw met tuinbonen. Bij de laatste kon je dan gepelde tuinbonen kopen. Je had natuurlijk ook de voddenman, maar ook de man die met sloffen ventte. Maar heel apart was toch wel de Kattenbakcentrale. Ik weet dat nog goed omdat wij een kat hadden. Eens in de zoveel tijd kwam er dan een mannetje langs om de kattenbak op te halen om het āoude molmā te vervangen door verse. Die man zong er trouwens een soort liedje bij:
āWij zijn van de kattenbakcentrale,
Wij komen de vuile bakken halen,
Wij komen nieuwe bakken brengen,
ā¦ā¦ā¦dan was er nog een zin, maar die weet ik niet meer!
(Mogelijk is āoh wat stinken die krengenā, kan ook een versie āvan de straatā zijn. Aanvulling: F.Slicht)
Veel straathandelaren hadden een eigen riedeltje. Bij ons in de buurt hadden we ook een ijscoman, die woonde in de Danie Theronstraat. De ijscoman was Van Delft met Jopie het paard. Hij had volgens mij geen riedeltje, maar je hoorde Jopie goed aankomen. Je had ook nog een andere ijscoman, die verkocht āijs op een stokā. Dat was een soort lange buis of koker. Daar kon dan een rond stuk ijs worden uitgeschoven of worden afgesneden. Dat stuk ijs kreeg je dan tussen twee wafels. Volgens mij heette deze man Sacksioni.
Je had ook nog een vader en een moeder die samen met hun kind liederen zongen voor geld, je had ook steltlopers, van alles kwam er voorbij.