Net zoals zoveel Amsterdammers ben ik geboren in de Kweekschool voor Vroedvrouwen in de Camperstraat. Dit was op 7 april 1943. Mijn ouders, Willem Pieter Verschut en Johanna Wilhelmina Spijkstra en mijn broer Piet bijna 4 jaar oud, woonden op de Sparrenweg. Na 1 jaar verhuisden we naar een gemeentewoning in de Maritzstraat.
Deze woningen waren in 1918 gebouwd door het bouwfonds van de Handwerkers Vriendenkring en werden in meerderheid door joden bewoond. Na de bevrijding was de vreselijke werkelijkheid, dat zoveel joodse bewoners van de Transvaalbuurt de verschrikkelijke oorlog niet hadden overleefd. Veel huizen die in de oorlog leeg kwamen te staan werden half gesloopt, om aan brandhout te komen. Zo ook die in de Spitskopstraat, waar mijn moeder in haar jeugdjaren woonde. Van hier werd mijn vader op 15 februari 1945, na het slopen van hout, opgebracht door de staatspolitie en voor één nacht vastgehouden in de Linnaeusstraat.
Aan de plekken waar laagbouw staat, in de Spitskop-, Magersfontein- en Langsneksraat, is te herkennen waar huizen voor brandhout zijn gesloopt.
Over het algemeen weet men niets meer van wat je als 2-jarig kind meemaakte. Nou ik weet nog heel goed, dat mijn moeder en ik op het stuk land voor het Amstelstation zaten en dat Canadese militairen op hun motoren showrondjes om de groepjes mensen draaiden. Een angstige ervaring voor een peuter.
Vanaf onze veranda hadden we over de lage nieuwbouw heen een pracht uitzicht. Door de klokken aan het torentje op de inham-woningen van de Retiefstraat en aan de toren van de Bonifatiuskerk aan het Kastanjeplein konden we precies zien hoe laat het was. Kwam goed uit met maar één klok in huis.
Jammer, beide torens bestaan niet meer.