Suikerbieten
Mijn grootvader had voor ons een eigen kook- en stookinstallatie gefabriceerd (Zie het verhaal: “Koken en verwarming in de oorlog”). Op zijn installatie kon worden gekookt, de restwarmte werd gebruikt om bijvoorbeeld suikerbietenpulp te laten indikken tot een soort stroop. Na een paar dagen had zich onder in de pan een klein laagje stroop afgezet. Deze stroop werd op een sneetje oorlogsbrood dun uitgesmeerd. Dat moest dan zoiets als beleg voorstellen.
Naarmate de Hongerwinter verder ging, werd het noodkacheltje annex fornuis gebruikt om de schillensoep nog iets te verwarmen. Die schillensoep kregen we via de gaarkeuken die was gevestigd in de Van der Waalsschool.
De Gaarkeuken
Amsterdam werd zwaar door de schaarste getroffen. Voor 440.000 Amsterdammers (meer dan de helft van de bevolking) werd een noodvoorziening getroffen: zij konden voor porties warm eten naar de Centrale Gaarkeukens.
Dit is een keuken waar de mensen uit de stad eten konden halen voor het gezin. Voor 440.000 Amsterdammers (meer dan de helft van de bevolking) werd een noodvoorziening getroffen. Hier moest je betalen met bonnen. Zo had je bijvoorbeeld een bon voor suiker, brood en soep. Mensen stonden vaak uren in de rij voor een halve liter soep of een pannetje stamppot. De soep was vaak niet meer dan heet water met een paar koolbladen erin. Ook de stamppot was waterig en deze werd steeds dunner naar het einde van de oorlog toe. Het eten van de gaarkeuken was dus lang niet genoeg voor een gezin. Uiteindelijk konden de mensen ook niet meer bij de gaarkeukens terecht, het eten daar was op. Uiteindelijk gingen mensen vaak op hongertocht om eten te zoeken. Vlees werd bijna niet meer gedistribueerd. Melk (taptemelk) was alleen beschikbaar voor kleine kinderen. Groente was of erg duur of helemaal niet te koop. (Aanvulling F.Slicht, bron: o.a. Verzetsmuseum. Zie ook: “Distributie en voedseltochten”.)