Eten en drinken betekende aan het eind van de oorlog: overleven. Het verkrijgen van voedsel was niet eenvoudig in het laatste oorlogsjaar. Het zuiden van Nederland was al bevrijd, maar het midden en noorden moesten het nog zeker een half jaar zien uit te zingen. Toen wisten we nog niet dat we het ruim een half jaar moesten uitzingen. De situatie verslechterde ook nog eens door de treinstaking die na 17 september 1944 door de Nederlandse regering was afgekondigd. Als straf verboden de Duitsers het vervoer per binnenschip. Toen dit verbod werd opgeheven, durfden veel schippers de tocht niet meer aan, bang als ze waren dat hun schip in beslag werd genomen.
De voedseldistributie werd, naarmate de maanden verstreken, steeds nijpender. Het officiële rantsoen was te weinig (in oktober 1944 was dit één brood en één kilo aardappelen per persoon per week). Dit moest door middel van allerlei kunstgrepen worden aangevuld. De kerk zag nog wel eens kans om van de kerkgemeenten in het noorden van het land wat voedsel (kaas, aardappelen en appelen) te verkrijgen. Mijn vader, die gemeenteambtenaar was, kon via het stadhuis nog wel eens iets extra’s krijgen. Omdat mijn vader, ondanks alles, toch nog elke dag zijn werk had, ging mijn moeder erop uit om in Noord-Holland goederen als linnengoed en dekens te ruilen tegen aardappelen, raapolie enzovoort, alles wat maar enigszins gegeten kon worden. Dit waren ware ramptochten. Het was zwaar, het weer was slecht (het was winter), teleurstellingen als je niets kon ruilen, fietsen met slechte of zonder banden. Daarnaast liep je ook nog het risico dat alles op de terugweg, bij de pont, in beslag werd genomen. Niet alleen het voedsel, ook de fiets werd nog wel eens ingepikt, zeker als die er nog redelijk uitzag. We waren altijd weer blij als ze heelhuids terug was.
Distributie en voedseltochten.
Het was zwaar, het weer was slecht (het was winter), teleurstellingen als je niets kon ruilen, fietsen met slechte of zonder banden.
1297 keer bekeken