Na de oorlog waren er heel wat schoenmakerijen in de Transvaalbuurt. Naast de zaak van mijn vader in de Pretoriusstraat 93 (5 personeelsleden) had je nog bedrijven op het Krugerplein, Transvaalstraat, Vrolikstraat enz. Zelfs naast ons, op nr.91 was een schoenmakerij, de zaak van Martin Ekelschot, die 12 mensen in dienst had. De mensen bezaten toen maar één of twee paar schoenen. Nieuwe schoenen waren duur dus werden ze gerepareerd als ze kapot waren.
In Den Haag was een schoenmakersvakschool. Er waren toen 15000 kleine en grote schoenmakerijen in Nederland . Tegenwoordig zijn er nog maar 900 à 1000 bedrijven.
De schoolklassen waren in die jaren overvol. Ik zat op de R.K. Laurentiusschool bij het Eikenplein. Daar moeten ongeveer 45 à 50 kinderen in één klas hebben gezeten. Van echt goede aandacht was geen sprake. Als je mee kon komen had je mazzel. Zo niet, dan kon je te horen krijgen dat je stom was.
Wij hadden een leerkracht, die na de oorlog naar Indonesië moest i.v.m. de politionele acties Ik vond dat jammer want het was een aardige man. Toen kregen we een leerkracht die geen orde kon houden. Dat was echt vreselijk, nog heb ik medelijden met die man. Misschien kwam het door die rotoorlog dat kinderen zo ongezeglijk waren. De leukste schooltijd had ik in de zevende klas bij meester Stevens die over Indonesië vertelde. Hoe de mensen daar leefden en werkten. Dat vond ik erg interessant. Ook ging je de stad in om werkstukken te maken over een bepaalde buurt.
De jaren na de oorlog waren veel dagelijkse dingen amper te krijgen. Brood, suiker, meel, thee en koffie maar ook textiel waren op de bon. Mijn moeder haalde die bonnetjes in een gebouw tegenover de Bonifatiuskerk. Er stond op die bonnetjes voor welk artikel het bedoeld was om hamsteren te voorkomen.
---------------------------------------
Voor verhaal van nr. 2 uit deze serie ga naar:
Verwarming