Na de oorlog was mica niet meer te koop. De raampjes van onze oude haard waren daarom met metaal dichtgemaakt door een broer van mijn moeder die bij Werkspoor werkte. Toen de kachel vervangen moest worden werd er een oud-ijzerhandelaar naar bovengehaald en over de prijs onderhandeld. Mijn vader die vond dat hij veels te weinig voor dat oude ding kreeg zei tegen die man: “Weet je wat. Als jij op straat gaat staan dan gooi ik hem naar beneden en vang jij hem maar op”. Gelukkig is dit niet gebeurd.
Op het Krugerplein had je de drukke manufacturenwinkel van “Overste“. Iedereen kocht daar ondergoed, tafellinnen, beddengoed, dekens, handdoeken, washandjes, breiwol en naalden.
Er kwamen ook muzikanten in de straat: de orgelman, mannen in Volendams kostuum en een dikke man met een stem als een kanon. Heel apart was de piano bovenop een bakfiets zonder houten bekleding, waarop werd gespeeld door een magere man. Zijn maat speelde viool en samen speelden ze de de sterren van de hemel.
Soms reed er een man met Berliner bollen op een bakfiets door de straat. Ik had een antipathie tegen die naam. Hij had een versje dat klonk zo: “Berlinerbol, wat zijn ze fijn. Bij de koffie, bij de thee neem je een Berliner bolletje mee”.
’s Avonds kwam de zuurman langs met joods zuur. Heerlijk was dat.
Op vuilnisbakkendag verscheen er eerst een vuilnisman met een ratel om te waarschuwen dat het huisvuil buiten gezet moest worden terwijl de schillenman wekelijks langskwam om voedselresten op te halen voor zijn beesten. Het was waarschijnlijk een boer uit de omgeving van Amsterdam.
Mattenkloppen op straat mocht alleen ‘s ochtends op bepaalde tijden. Zo’n mat werd dan over een houten trap gehangen en dan maar rammen terwijl wolken stof eruit vlogen.
-----------------------------
Voor verhaal nr. 8 uit deze serie ga naar:
De ronde van Transvaal en ander vermaak