Op haar twaalfde jaar komt Stien met haar ouders en broers in Amsterdam wonen. Haar vader had stoflongen van het werken in de mijnen in Zuid-Limburg. "In die tijd verhuisde je naar een plaats waar werk was. Via Enschede en Utrecht kwamen we in Amsterdam terecht. In die tijd werden de Hema's gebouwd, mijn broers werkten in de bouw van de Hema's. In Amsterdam ging ik naar school, tot het oorlog werd. De Campenschool en de Vrolikschool werden gesloten en ingekwartierd door de moffen. Intussen had ik verkering gekregen met Henk en ging ik werken in de groentezaak van zijn ouders aan de Eerste Oosterparkstraat. Zij hadden een paard en wagen, dat paard werd in beslag genomen door de Duitsers en ze kregen er een paard met reuma voor terug. Dat paard viel af en toe. Dan moest de brandweer komen om het weer op te rapen. De oorlog was een tijd van honger en armoe. In de winkel was ook heel weinig. Suikerbieten. Soms was er meer, dan stonden de mensen in een lange rij om eten te kopen. Bij een razzia werden alle bruggen opgehaald en de hele buurt afgezet. Dan kwam de Grüne Polizei om alle joden op te halen, onze benedenburen ook. Er kwam bijna niemand terug. Daarna kwam Puls om de meubelen uit de woningen te halen en daarna gingen wij naar binnen om het hout eruit te halen. Eerst de trap naar 1-hoog, dan konden de Duitsers er niet meer in. Ook haalde ik het hout van de tramblokjes tussen de rails vandaan. Ik weet nog dat ik met een wijde rok liep en daar verborg ik het onder. Thuis brandden we het hout in het wonderkacheltje."
Een tijd van honger en armoe
De Duitsers namen het paard in beslag. Ze kregen er een paard met reuma voor terug dat af en toe viel.
3518 keer bekeken