Je kreeg vroeger niet zomaar steun. Eerst werd geprobeerd om, zoals in het geval van mijn vader, de venters met handelsgeld te ondersteunen. Je moest wel kunnen aantonen dat de inkomsten niet voldoende waren om nieuwe handel aan te schaffen. Ook voor het handelsgeld moest je een verzoek indienen bij het Bureau voor Maatschappelijken Steun. Handelsgeld was vooral bedoeld voor venters en kleine zelfstandige werklieden.
Zo heeft mijn vader een aantal keren 20 gulden handelsgeld gekregen. Met die 20 gulden kon mijn vader nieuwe handel aanschaffen om die vervolgens weer uit te venten. Dat handelsgeld was bedoeld als een steuntje in de rug om zelf een inkomen te verdienen. Handelsgeld kreeg je, je hoefde het niet terug te betalen. Er werd vanzelfsprekend wel gecontroleerd of het geld van de gemeente ook echt voor handel werd gebruikt. Je mocht het niet gebruiken om de huur mee te betalen.
Die controleurs kwamen ook echt bij ons thuis. Zo kwam er een keer zo’n man langs, net toen mijn moeder in de keuken met het eten bezig was. Mijn moeder had een pan met maag op het vuur staan, echt joods eten, maar wel heel goedkoop eten van de slager. De man kwam binnen en vroeg waarom mijn vader handelsgeld had aangevraagd. Mijn moeder vertelde dat dit kwam omdat we het zo arm hadden. Als hij het niet geloofde moest hij maar naar de keuken komen. In de keuken gekomen vroeg de man wat er op het vuur stond. Mijn moeder zei: ‘Dat is verse waar, eigenlijk voor de kat maar ik geef het mijn kinderen te eten’. De reactie van de man was: ‘Laat uw man morgen maar langs komen, hij kan het handelsgeld komen ophalen’.
Voor alle verhalen: Katharina Blog-Suesan inhoudsopgave