Ik ben geboren in de sloppen van de oude Jodenbuurt, in de Valkenburgerstraat. Daar had je zogenaamde ‘gangen’. Als je door onze gang, de Rode Leeuwengang, liep kwam je bij een hofje. Daar woonden wel twaalf gezinnen in een armoede die je niet kunt voorstellen. Men had geen gordijnen voor de ramen, je moest een plee delen, het was er één en al vuil en viezigheid. Daar ben ik geboren, op 16 oktober 1920.
Die gang was zo smal dat Sinterklaas er met zijn paard niet doorheen kon. Toen ik vier jaar oud was zijn we verhuisd naar de ‘overkant’, want er kwam een baby’tje. Dat was een eenkamerwoning met keuken. Mijn zusje sliep in een ledikant naast mij. We hebben er ongeveer een jaar gewoond voor we opnieuw verhuisden, nu naar de Lange Houtstraat 44 tweehoog achter.
Met mijn zevende zijn we verhuisd naar de president Brandstraat, nr. 72 tweehoog. Een echte straat kon je het nog niet noemen, er was alleen maar zand en geen lantaarnpalen. Achter ons had je de Tugelaweg met het spoor. Die treinen maakten een vreselijk kabaal. Mijn vader vond het echt vreselijk: ‘ik word helemaal gek van dat geluid, ik ga hier weg, ik ga weer terug naar het Plein (=Waterlooplein)’. Maar binnen een week waren we wel gewend aan het geluid van de treinen.
De huur van de woning was 3,40 gulden per week, voor ons best veel geld. Maar we kregen wel een mooie woning met WC. In de Lange Houtstraat hadden we een plee op de gang die we moesten delen. Daar was het zo donker dat mijn vader, die ontzettend nodig moest, in zijn haast boven op de buurman was gaan zitten. Die man had van schrik zo geschreeuwd!
Voor alle verhalen: Katharina Blog-Suesan inhoudsopgave